Op de onderste plaat staat in simpele eenvoud het geopende, zwart gelakte reisétui, waarin de volledige serie verkocht wordt. Het deksel is opgeklapt en vertoont een fijngeslepen spiegel; de voorkant van de doos is neergeslagen en toont in glanzend rood lak de naam van het instituut. Een nonchalant kaartje leunt zijwaarts tegen het geheel: ‘La beauté à la Mora. Kiss- and waterproof.’
Een wit en een rose zwanendonsje bloesemen speels over al het strenge zwart-rood-zilver.
Frank zit in gedachten verdiept stil en aanschouwt zijn werk. De doos naast hem is leeg, op een flesje wimperverf na. Zwart.
Maria Mora is al vijf dagen weg. Eergisteren kwam er een grote envelop. Daar zat de foto-met-opdracht in, plus een kaartje: ‘Voor de reclame.’
Ze is een vlotte vrouw, die weet, wat een zaak toekomt.
Iedereen heeft het zeer gewaardeerd.
Door de personeelafdeling, waarvan deur en ramen openstaan, komt een galm van torenklokslagen. Acht zware, vermanende klanken. Ze zeggen: ‘Trek het je niet aan. De wereld draait met of zonder Maria Mora. Alles is betrekkelijk. Alles gaat voorbij.’
Maar er zijn ogenblikken, dat je je met de grootste wijsheid niet kunt verenigen, om de eenvoudige reden, dat je gevoel zich verzet.
Sedert Frank de foto ontving en er niets dan een kaartje bij vond, is hij lusteloos. Hij weet, dat hij nooit met haar zal spreken, - zoals hij gewild had. Hij mag en kan zijn plaats niet vergeten. Die is hoog, maar ook nederig. Want in het ‘Bella Monica’ is één hoger dan hij: Jack Geerts.
Frank is hem niet dankbaar meer voor zijn hulp. Hij is bevreesd voor zijn eigen gedachten, want hij voelt, dat dit eeuwige schoonheidsgedoe hem gevangen neemt en insluit in een steeds engere kring....
Beneden in de straat roept een venter met het een of ander. Zijn stem hoont de deftigheid van de brede gevels.
Verkoopt hij haring of sinaasappelen of tulpen? Wat maakt het uit. Het ‘Bella Monica’ kijkt over hem heen in