Spiegel aan de wand
(1969)–Olaf J. de Landell– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
Frank hoort het; hij is in het aangrenzende laboratorium bezig, een crême samen te stellen, die het glimmen van de huid niet alleen dient te voorkomen, doch ook moet genezen. Hij is zover gevorderd, dat het preparaat, als het een week gebruikt is, ook buiten verdere toepassing de huid nog drie dagen langer dof houdt, zonder het weefsel aan te tasten. Maar daarna komt bij een vette huid de zo gehate glans toch weer terug.... Rrrrrrrrr, gaat de telefoon. Frank zet de mixer neer. Veegt zijn handen af, die stroef kleven van glycerine, en gaat naar de andere kamer. Hij zet altijd een beetje 'n ambtsstem op: ‘Hallo, met de directeur van het instituut “Bella Monica” -’ In de microfoon klinkt een trouwhartige stem: ‘Meneer Berrends....’ Frank herkent de intonatie: ‘Ja mevrouw Hendersen?’ Haar stèm is toch niet jong meer. ‘Ik kan vandaag onmogelijk komen.’ ‘Dat spijt me, mevrouw.’ Frank denkt: als die crême maar niet schift, nu ze zo lang stilstaat.... ‘Ja, Mijn man is ziek.’ ‘O, wat jammer, mevrouw. Wat scheelt hem?’ Er heerst niet vaak ziekte in den huize Hendersen. Misschien is juist daarom elke kleine ongesteldheid daar een grote tragedie met steeds weer een gelukkig slot. Frank glimlacht. Hij houdt van de eeuwig jonge Adèle Hendersen, om haar onverwoestbare, gelukkige liefde. ‘Hij heeft koorts,’ antwoordt de bezorgde stem. ‘Toch niet ernstig?’ informeert Frank. Hij weet, hij voelt, dat de crême nou toch geschift is. Maar het hindert niet. Er wordt op zijn deur geklopt. ‘Zevenendertig negen,’ murmelt de microfoon. ‘Dat is heus niet erg, mevrouw,’ troost Berrends. ‘Meneer zal een beetje griep hebben. Dat is algemeen in deze tijd van het jaar.’ ‘Ik hoop er tenminste maar het beste, van,’ zegt me- | |
[pagina 29]
| |
vrouw Hendersen timide. ‘In elk geval kan ik de eerste dagen niet komen. Ik bel u nog wel op.’ Weer wordt er op de deur geklopt. Dringend nu. Frank Berrends houdt zijn stem breed en bedaard, als hij besluit: ‘Graag, mevrouw. Ik wens u van harte beterschap met meneer.’ De deur wordt geopend: ‘Ja, dag mevrouw!’ Terwijl hij de hoorn teruglegt, draait hij zich om. Juffrouw Greta steekt een verlegen gezicht naar binnen. ‘Kunt u even komen?’ De crême, de crême! - ‘Wat is er?’ vraagt directeur Berrends. Dan is juffrouw Greta opeens helemaal in de kamer, met de deur dicht, en ze licht hem ratelend snel in: ‘Mr. Carfew heeft juffrouw Liza gekust, in cabine 12, en Mrs. Carfew heeft het gezien.’ Het klinkt gejaagd en gespannen, met een beetje leedvermaak en wat meelij. Frank is met twee stappen juffrouw Greta voorbij, de deur uit. Een schandaal is in het ‘Bella Monica’ zeer ongewenst. Aan het einde van de ontvangzaal, bij het raam, waarin Venus met een stralende glimlach geboren wordt, staat Mrs. Carfew, fris en jong, pas ontloken uit cabine 6, welke tegenover cabine 12 ligt. Bij de deur van cabine 12, tegen het raam, waarin Paris de appel der schoonheid wegschenkt, staan Mr. Carfew en juffrouw Liza. Niemand beweegt of spreekt; het lijkt erg op een tableau vivant. De statige gestrektheid van Mrs. Carfew doet Frank denken aan een getergde kat, maar haar glimlach overtreft die van Venus verre. Zij beweegt zich het eerst en met haar vastgevroren vriendelijkheid zegt ze: ‘Dag meneer Berrends!’ Ze drukt hem hartelijk de hand, en informeert: ‘Hoe gaat het met u? U ziet er zo ernstig uit! Erg druk?’ Ze lacht. Ze beheerst de situatie angstwekkend volkomen. De twee bij cabine 12 kijken pruilerig uit het raam en schuifelen met hun voeten als stoute kinderen. | |
[pagina 30]
| |
Mr. Carfew knikt Frank toe en sist koortsachtig een jazzmelodietje tussen zijn thans uitgedroogde lippen, en juffrouw Liza wikkelt geagiteerd een minimaal zakdoekje om een denkbeeldige bezeerde vinger. Juffrouw Greta retireert zich op onwillige voeten. Vrouwenlachjes weet Frank Berrends langzamerhand naar waarde te schatten: Mrs. Carfew's gekir vertelt hem bijna alles. ‘Ik ben een beetje boos op juffrouw Liza,’ zegt ze dan. Nu komt het verhaal. Het is klein en stekend door zijn vele hiaten. Er behoren blijkbaar een massa pauzetjes bij, aangevuld door glimlachjes en gebaartjes. ‘Het is niets, Mr. Berrends. Really not. Mijn man heeft die juffrouw gekust. I can understand. Een man - als hij - moet wel in de verleiding komen, bij - haar. Je kunt het eigenlijk geen van beiden kwalijk nemen - - wel? But I hate to see my husband kissing a - lady.... Zoudt u miss Liza alstublieft vriendelijk willen verzoeken, mijn man niet meer te - - ontmoeten? En ik zie haar liever in het vervolg ook zo weinig mogelijk. Liefst helemaal niet meer, als u 't zo regelen kunt. De moraal van such a lady maakt de sfeer voor de cliënten so very - - I don't know how to say it.... Ik voor mij vind het geen aanbeveling voor de zaak..’ ‘Pardon, mevrouw?’ onderbreekt Frank haar scherp. Per slot heeft Mrs. Carfew hier nog een rekening staan van f 219.25, dus ze kan niet alles zeggen. ‘Oh, sorry, Mr. Berrends! I mean to say.... wel - - misschien kunt u miss Liza overplaatsen naar een filiaal....’ ‘Ik zal zien wat ik doen kan,’ beaamt de directeur stram beleefd. Iedereen weet, dat het ‘Bella Monica’ geen filialen heeft. ‘Ik wil u nergens toe dwingen,’ zegt Mrs. Carfew nadrukkelijk, ‘maar zulke dingen willen wel eens uitlekken, niet?’ Dan neemt ze afscheid. Lief, keurig en decoratief. Haar japon zit van achteren net zo volmaakt als van | |
[pagina 31]
| |
voren; de fijne enkels staan slank op de hoge hakjes. Ze lijkt op de rug gezien een jong meisje. Hoogstens twintig. En zo levensblij. Helemaal niet een echtgenote, die haar man net door een open deur een andere vrouw heeft zien kussen. En hoe heeft hij die gekust! Met jeugdige gretigheid! Ze waren er beiden zo in verdiept, dat ze het niet eens bemerkten, toen de ega in aantocht was. Trouwens, - anders hadden ze toch de deur wel een beetje dicht gedaan. Die arme Mr. Carfew! Hij is totaal zijn figuur kwijt. Hij houdt heus wel van zijn Helen. Ze is wreed, ja. Maar hij zou haar niet willen ruilen voor Liza. Het is moeilijk te verklaren.... Liza is voor hem als het ware een bonbonnetje. Nou, en leef nu eens een hele dag op niets dan bonbonnetjes! - Met een grimmig gezicht neemt hij zijn hoed en stormt na een korte groet de ontvangzaal door, de brede trap af. Hij haalt zijn vrouw in op de laatste tree. ‘Helen,’ vraagt hij ademloos en een beetje onnozel, ‘ben je boos?’ Ze wendt zich naar hem om. Haar gezichtje is koel en rose en verre van troosteloos. ‘There you are,’ zegt ze vriendelijk. ‘Boos? Nee.’ Dit ontroert Mr. Carfew. Hij grijpt berouwvol haar schouder. ‘Kameraad,’ fluistert hij hees. Hij wil haar een zoen geven, als boete. Een zoen op haar rose satijnen wangetje. Maar Helen zegt: ‘Doe dat nou maar niet. Wie weet, wat die miss Liza voor bacillen meedraagt.’ Ach, dat is een stortbad. En zo zet Helen Carfew haar snoepzuchtige man op dieet.
Boven, voor het raam, staat juffrouw Liza en kijkt hen na. Het gaat zo snel, zo snel.... niets is duurzaam. Ze heeft een Moeder, die een tijdlang 's morgens vroeg | |
[pagina 32]
| |
meehielp, het instituut schoon te houden. Niemand wist natuurlijk, dat het juffrouw Liza's Moeder was. Maar nu zit die Moeder thuis met rheumatiek... Juffrouw Liza bijt op haar lip en vervloekt in stilte Mr. Carfew. Want ze is ontslagen. Op dat punt is het instituut zonder genade: geen liefdesgeschiedenissen van assistenten tijdens de werkuren. De gestalte van Dick Carfew verdwijnt gehoorzaam naast zijn vrouw om de hoek van de straat. Wat nu? - |
|