IJverig gaan de handen. Eerst langs de kinlijn. Dan over de verslapte wangspieren. Later over het voorhoofd.
Ontspanningstherapie. De narcislampen zijn genadeloos op het vetglanzende masker gericht.
‘Eigenlijk moest ik u straks eens een beetje opmaken,’ zegt het meisje, half in gedachten.
‘Nee, dat maar niet,’ wimpelt de patiënte af. Ze zwijgt een ogenblik en waagt dan de grote stap: ‘Ik vind het zo toneelachtig.’
Fröken Hannsen weifelt. Weet mevrouw niets? Of - alles? -
Ze antwoordt: ‘Dat hangt immers helemaal van de persoon in questie af, mevrouw. Sommige dames, die niets met het toneel te maken hebben, schminken zich als ontsnapte soubrettes en anderen, die wel toneelspelen, of - zingen, of - dansen of zo, zien er heel natuurlijk uit.’
Ze wist de olie van het gelaat met dun wit vloeipapier, dat zacht als zijde is, en nauwelijks ritselt.
‘Komen hier veel van.... zulke vrouwen?’ vraagt de cliënte.
Rustig gaat de hand met het strelende papier. ‘Ja, mevrouw.’
‘Interessant,’ zegt mevrouw.
Dan zinkt er even een zwijgen, want fröken Hannsen verwijdert het vet rondom de mond. Ze doet er precies lang genoeg over, om mevrouw Honc de schijn te geven, dat ze over het gesprekje heeft nagedacht, en nu charmant-nieuwsgierig kan informeren: ‘Wie allemaal?.... Zijn er echte beroemdheden bij?’
Alsof een Baronesse Honc van Waerdenburgh, geboren Jonkvrouwe De Graeve, inderdaad belangstelling heeft voor toneelmensen.
Ze kennen allebei het onderwerp, waarover ze spreken. Ze voelen zich beiden spionnen in een onwezenlijke oorlog.
Fröken Hannsen lacht en neemt een nieuw blaadje complexion paper. ‘Els Faan,’ noemt ze op, ‘en Lore Mensen, en Maria Mora, - dat is een nieuwe danseres, heeft u al