‘Ik zal je om je bekje krabbelen,’ zei het muisje. En het krabbelde rondom haar kinnetje en bij de mondhoeken en achter haar oortjes - en de poes lag te schateren van 't spinnen en zei: ‘Héérrrrrrlijk! Verrrrukkelijk!’
Maar toen kwam de mevrouw van het huis binnen en ze gaf een gil.
‘Màn!’ riep ze half huilend, ‘de poes heeft een levende muis gevangen ín huis!’
Poes en muis schrokken ontzettend van dat menselijk lawijt. De poes dook in elkaar en de muis wipte in het muizegat, en zat daar met bonzend hart uit te kijken.
‘Gèk!’ sisten zijn verwanten. ‘Je verdient niet beter!’ en daarmee bedoelden ze heus geen liefkozingen van de poes. Niemand vond hem dapper of verstandig, en daaraan had hij zelf ook niet gedacht - hij was overweldigd van vriendschap, dat was alles.
De man van de gillende vrouw kwam haastig aanlopen en kreeg een verwrongen verhaal te horen. ‘Je had ook niet moeten gillen,’ vermaande hij, ‘nu is de poes geschrokken, en heeft die muis niet kunnen doodbijten!’
De poes keek bedrukt voor zich, wat bijna iedereen verkeerd begreep.
Dóódbijten? Dat lieve grijze beestje met zijn trouwe oogjes? Walgelijk! Ze vond de wereld gemeen en ontwricht. Ze stelde zich voor hoe ze zo'n klein diertje zou doodbijten, en ze werd er helemaal machteloos van in de poten.
's Avonds ging ze weer voor het gat zitten en riep: ‘Muisje!...’
‘Pas op,’ sisten de andere muizen, ‘daar is dat kreng! Ze weet nu, wat je waard bent!’ Maar het muisje was dol van vreugde, en rende naar buiten.
‘Kom je in mijn bedje slapen?’ vroeg de poes. ‘Dat is gezellig en heerrrrrlijk warrrrm!...’
En hoewel de muis van plan was geweest, kaas te gaan eten, en een stukje cake dat in de kelder op de plank stond, zei hij ‘ja’, en sliep heerlijk tussen de fluwelen voorpoten van de poes. Maar haar gespin trilde door zijn lijf en daar kreeg hij honger van; en toen hij vertelde van de kaas en de cake, ging poes met hem mee.
De andere muizen zaten op en over elkaar achter het gat gepropt te loeren en schudden hun koppen. ‘Wat een afschuwelijke verto-