ven, want per slot was hij toch Klaas Bander.
‘Krak,’ zei zijn voet, en begon meteen raar wollig gevoelloos te worden en te spannen in sok en schoen.
Daar stond Klaas; want hinkelen is aardig voor drie meter, maar niet voor drieduizend - en zo ver was hij wel gelopen. Hij stond ooievarig op één poot en beschouwde de horizon. Langs de weg zitten was ook geen genoegen, daar groeiden brandnetels.
En toen kwam daar als een redder in de nood zo'n snelle wagen van hun eigen politie aansuizen. Klaas stak zijn hand op. De inzittenden ook, zonder glimlach. Maar toen zagen ze zijn eenpotigheid, en twintig meter verder stopte de wagen. Klaas wendde zich hinkerig. De wagen schoot terug als een achterstevoren gedraaide film.
‘Ik heb m'n voet verzwikt,’ zei Klaas tegen de vragende ogen.
Hij mocht instappen.
Maar ach, toen hij eenmaal zat, overzag hij de situatie pas. Hij reed als op vleugels naar het eigen dorp. Hij zou er helemaal door moeten, want zijn huis staat aan het andere eind. Al die tijd kon niemand zien, dat hij zijn voet had bezeerd.
‘Nou moete jullie es met mekaar zingen van “Klein vogelijn op groene tak”, maande Klaas. ‘Dan zal ik de maat slaan, dan begrijpt iedereen dat 'k niks boos hè gedaan.’
‘We zijn niet gek,’ bracht de inspecteur hem onder 't oog.
‘Nee, jammer is dat,’ antwoordde Klaas, ‘anders konde we 't daarop gooie, da'k meerij.’
Ze zwegen lachloos.
‘As ik tovere kon,’ hernam Klaas, ‘zou ik jullie allemaal 'n bloemetjeshoed opzetten en 'n valse neus.’
De man naast hem zei bars: ‘Die hadden we gauw af!’
‘Nee, niet as ik kon tovere,’ zei Klaas. ‘Dan zou 't dorp zeggen: “Wat hebben ze weer 'n dolle pret! As we Klaas toch nie hadde!”’
‘Hm,’ gromde de inspecteur.
‘Ik geloof dat jullie moeders al 't gelach hebbe opgebruikt voordat jullie gebore werde,’ speurde Klaas.
‘Mar die van jou, die het alles opgespaard, toen jij most komme,’ bitste de man naast hem.
‘Ja, jullie kinders worde ook schaterbekke,’ voorspelde Klaas. ‘Da' gaat op en neer, net as matjevlechte.’ Hij knikte bedrukt. ‘En