ontkwam uit de linkerpijp. Maar toen deed Davie een gillende sprong en beet het diertje. Teun hoorde het muisje piepen; hij schopte naar Davie, die losliet. De muis vluchtte - struikelde, sloeg over de kop en lag stil. En vóór Davie, was Teun bij hem; huilend om dit drama van vernietigde onschuld. Hij nam het muisje in zijn groezelige kinderhand. Het bewoog nog. Hij zag, hoe het in zijn bewusteloze toestand nog droomde van vlucht: het bewoog half opzij liggend de ijle pootjes, het hijgde.
‘Maak hem dood, maak hem dood!’ gilde Tante Mary, wat Teun tot razende drift bracht. Hij schreeuwde: ‘Stil, lafaard!’ terwijl Tante Mary hem toch vlak tevoren een zakje gomballen had gegeven.
De arts legde zijn hand op Teuns hoofd. ‘Het is ongedierte, jonkje!’ zei hij. Het muisje lag nu stil; een smal stroompje urine liep uit zijn onderlijfje over Teuns hand, alsof zo zijn geest wegvloeide tot de dood toe.
‘Hoe kan hij ongedierte zijn,’ zei Teun snikkend, ‘als hij een plasje doet, net als ik - net als u?...’
Ja, zo werd daar die grote dokter geconfronteerd met het simpele besef, dat God met evenveel aandacht ongedierte had gemaakt, met hartslag, maag, ingewanden, botten en plasjes, als hèm...
Hij zuchtte. Hij had zelf thuis ook een jongetje. Voorzichtig nam hij het stille muisje uit de kinderhand en bekeek het.
‘Als je 'm aan Davie geeft, schop ik je zwart!’ zei Teun hees. Want Davie zat mooi - walgelijk monster dat hij was.
Bovenop tafel, als een onmatige boeket in haar gebloemde japon, stond Tante Mary zich te beheersen.
Toen zei die dokter: ‘Hij gaat dood.’
‘Als ik voor hem zorg, gaat 'ie níét dood,’ weerlegde Teun, die een vast geloof had in zorgende liefde. Hij stak zijn hand uit.
De dokter zette zijn bril af, bewoog voorzichtig de pootjes van het muisje. ‘Probeer het maar,’ zei hij zacht. ‘Ik zal een doosje uit mijn tas halen, dan kun je hem meenemen.’
En zo kwam Teun thuis met Muizeleintje - want het bleek een dame te zijn. Zij genas in twee weken tijd, hoewel ze mank bleef. Een volle maand woonde ze in Teuns huis, met medeweten van zijn ouders. Teun praatte veel met haar. Zij zat dan stil, met vibrerende snorharen en grote, oplettende ogen. Ze at kaas uit zijn vingers.