z'n maagstreek, en Kees hikte met een paars gezicht: ‘Ha! - ha! - ha! - ha! -’ en wist niets zinnigs meer te articuleren.
Ik riep ‘Jààn!’ en ‘Kéééés!’ maar als je plezier hebt, kun je je niet bekommeren om roepende mensen in de verte.
Kees kronkelde zijn benen op, sloeg ze om Jan's kop en trok hem achterover, ‘pwrwrwr!’ deed Jan, en Kees kneep hem ergens in zijn been, dat hij loeide als een stier! ‘Hahahahahahahá!’ echode Kees.
En toen zei een politieman: ‘Wat moet dat?’
De twee stoeiers keken dwaas omhoog naar al dat zwart.
‘Moeten’ is zo'n akelig werkwoord - het moest niets, natuurlijk.
Kun je als volwassen man, als vader van een gezin, zeggen dat je aan het spelen bent? Of aan het stoeien? Of - tja, hoe moet je dat noemen? Ze wisten het niet.
Ze stonden geshockeerd op en stoften zich af. En stoften mekaar af. En lachten nog een beetje.
De politie vroeg hun namen en adressen. En wat er was gebeurd.
Er was níéts gebeurd - Maak dat een efficiënte wereld eens duidelijk.
De psycholoog zei dat hij stellig had geconstateerd, hoe die kleine - daar een paar infame grepen had toegepast, welke wezen op een verdrongen complex - maar ze leken hem allebei psychisch gestoord. Die grotere verdiende ook wel wat, want die had de kleine geweldig te grazen gehad!
Jan en Kees zeiden dat het niet waar was. Maar iedereen had het gezien, tot de dames van het hondje, en de ouden van dagen.
‘Die kleine heeft 'n mes,’ zei de sigarettenrijder.
‘En die grotere kent 'n paar verdomd gemene grepen!’ zei de vrachtrijder.
‘Jiu jitsu!’ meende de jongen met de fiets. ‘Ze hadde dood kenne weze!’
Een van de politiemannen wenste een bloedproef. Want speels stoeien, zonder enige aanleiding, met iemand van je eigen geslacht, is abnormaal als je boven de vijfentwintig bent. Dat dóét men niet.
Jan moest naar rechts lopen, en Kees naar links.
Ja, en ik zag het zelf: Jan slingerde een beetje. Volgens mij heeft 'ie dat altijd al gedaan. Kees keek om, en liep toen tegen een struikje.
's Avonds stond er 'n berichtje over in de krant; en hun vrouwen