welijkheid samen, met de moeder-koe. Dominee bedacht dat Jans en Kees geen kinderen hadden. Langzamerhand richtte zijn blik zich door hun ogen en hij zag - ja, hij zàg, dat het kalfje Serafina moest heten. Hij ging zwijgend naar huis in het besef van ongelijk.
Het spreekt vanzelf, dat de moeder van Serafina niet verkocht kon worden voor de slacht. Zij blééf gewoon en werd een ouwe koeiendame, die graasde en met andere koeien praatte in het onmaatschappelijke weiland van Kees van de Wijnboom.
Serafina bracht het verder. Ze groeide op tot een lieve vaars. Ze werd een koe. Ze kwam vaak even binnen drentelen in de kamer van Jans en Kees, en snuffelde dan aan de koekjestrommel, want ze kreeg altijd zeer toepasselijk een petit-beurretje. 's Avonds, vooral in de winter, loeide ze zachtjes, als in heimwee naar de beschaving. Dan zei Jans: ‘Kees, Serafien roept!’ en dan stond hij op, en ging haar halen. En als het koud was, mocht ze op een eigen kamerdeel, dat geschrobd kon worden, slapen. Er was daar een ruif gemaakt, ze had alles tot haar beschikking. Het rook derhalve niet salonachtig bij Van de Wijnboom, maar dat viel ook al niet meer op.
Serafina huwde op tijd met een uitgezochte bruidegom. Ze kreeg een lief stierkalfje, dat zéér werd bewonderd, maar dat spoedig verhuisde naar een bekende veefokker. Nee, Serafina had een eenzame hoogte beklommen en verbleef daar.
Toen zij zeventien jaar oud was - een bejaarde dame met zeer eigenzinnige manieren, stierf Jans. Kees bleef alleen in de kamer met Serafien. Hij praatte tegen haar over Jans, en zij knikte met de kop - ook als het ‘nee’ had moeten zijn; maar dat begreep Kees wel. Ze luisterde toch, met grote, aandachtige ogen.
Serafien was alleen voor de oppervlakkige bezoeker een koe. Elke ander merkte haar lieve belangstelling op, en de zielvolle blik, waarmee zij naar Kees keek - haar zachte praat-loeien, haar aanhalige hoorn-aaitjes en de malle wijze, waarop zij plat op haar achterste aan tafel ging zitten - want ja, Kees had de tafel naar haar hoek geschoven.
Toen kwam er een nieuwe dominee in het dorp. Hij ontmoette Kees op straat. Ze maakten kennis. Kees sprak over Serafien. ‘Uw dochter?’ informeerde dominee.
‘Nee,’ zei Kees peinzend. ‘Nee, ik heb nooit kinderen gehad...’
En bij het huisbezoek moest dominee geschokt vaststellen, dat