zwak, en dat kent Bertje weer niet: hij is een carrière-jager.
En als pappa en mamma al een hele poos bevriend zijn met De Kolonel, en Bertje ook zéér met deze nieuwe vriendschap is ingenomen, komt dus het ogenblik, dat Bertje aan sergeant Van Boemel vraagt: ‘Ken je de kolonel ook...?’
Sergeant Van Bommel stokt midden in het vernietigen van een eskadron achter de ribes. ‘N-nee,’ zegt hij sneu. ‘Wie is dat dan?’
‘O, die is héél aardig,’ jubelt Bertje, wat sergeant Van Bommel een beetje steekt.
‘Wat doet 'ie dan voor aardigs?’ verkent de sergeant dit nieuwe terrein voor enige stijging op de militaire ladder.
‘Pianospelen en zingen,’ vertelt Bertje.
‘Hm,’ zegt de sergeant, en hij voelt even, waar zijn strepen zouden kunnen zitten op een tweed jasje met leren knopen. Het woord kolonel is hem sympathieker dan dit operetteachtige bedrijf met pianomuziek; maar hij is genegen over veel heen te stappen, als de kerel aardig zou blijken.
‘Ga je mee d'r naartoe...?’ inviteert Bertje.
De sergeant aarzelt. Als goed militair moet je wellicht ook overwegen dat zo'n kolonel bij het eskadron achter de ribes zou kunnen behoren.
‘Dat mag misschien niet,’ zegt hij voorzichtig.
‘O, jawel hoor!’ zegt Bertje. En hij geeft de schichtige man een hand en trekt hem mee. Het is niet ver: vijf hekjes met huizen erachter. Zo nabij kunnen de kolonels in uw bestaan zijn; men moet overal op verdacht blijven.
Sergeant Van Bommel zweet en betreedt het kolonels territoir met verdoken paradepas, zijn arm is klaar om te salueren.
De kolonel doet zelf open - en dat is een klap op Van Bommels hart: het is een vrouw. Juffrouw Waalbers is kolonel bij het Heilsleger. De sergeant is welkom en hoeft niet te salueren, hij krijgt een glas bier en Bertje een glas limonade. Eigenlijk voelt Van Bommel zich een tikje belazerd.
‘Nou moet je ook zingen,’ zegt Bertje, die de hoogste rangen tutoyeert.
Kolonel Waalbers glimlacht. ‘Dan moet jij meezingen,’ animeert ze.
Zij gaat aan de piano zitten, en speelt draderige orgel-akkoorden.