Kommen en schalen en warme lekkernij! - Scherven en kille resten - en de droom ademt krachteloos na in klanken en ijle geur. Het penseel houdt de herinnering niet gebonden, zo min als de potlepel.
De man en de vrouw echter, wisten dit niet. Zij waren gelukkig, en wilden dit besef niet voorbijgaan. Dat was hun wijs recht.
Eens stond de man achter zijn vrouw, en hij rook de prikkelende geuren van gebakken maïs, terwijl hij zei: ‘Morgen ga ik met mijn porselein naar Kwangsi. Daar zal men mij betalen.’
De vrouw hief haar ogen op van het houtskoolvuur, en in haar blik was niet de glans van haar glimlach, toen ze antwoordde: ‘Kwangsi is ver en gevaarlijk.’
De man duwde plagend zijn been tegen haar rug, en betoogde: ‘Men betaalt er met goud, inplaats van met koper.’
De vrouw leunde even tegen hem aan, voordat zij aandachtig voortging, in de pan te roeren. Ze wierp tegen: ‘De landen zijn woest, buiten Kanton... En zó ver van hier ligt Kwangsi... De zoon, die vandaag wordt geboren in een gezin, kan spreken, als zijn vader terugkomt van deze reis...’ Maar de gedachte aan een zoon verbitterde de man. ‘Ik ga morgen naar Kwangsi,’ herhaalde hij. En zijn wil was die van een heerser.
De volgende morgen stonden zij vroeg op. De vrouw gaf haar man gestoomde rijst mee, en vleesballetjes en gedroogde vis. Haar tranen dropten over het porselein, dat zij met stille handen inbundelde; en tussen de man en zijn geliefde was de band van genegenheid sterker dan ooit tevoren.
‘Als ik terug kom, breng ik zijde mee,’ beloofde de man. ‘En een gouden speld. Ik ga toch voor jou, mijn bloesem... Ik zal daar veel zien, en je er later elke avond van kunnen verhalen. Wellicht koop ik een snareninstrument, dat je zult bespelen... Ik zal veel verdienen, en altijd aan je denken. Over drie jaren kom ik terug, liefkozing der Goden! Wacht op mij, zoals ik op jou zal wachten. Denk aan mij, gelijk ik aan jou denk! Wees één met mij, langs de brug der hemelse gedachte, zoals ik mijnerzijds dag en nacht mijn handen naar je gestrekt zal houden! Vaar wel!’
En daarna liep hij het pad af, en keek nog menigmaal om, want zij konden elkander nog lange tijd zien.
Toen was de vrouw alleen; en zij kookte niet meer, en bond haar haren zonder bloemen op. Want zij was in gedachten altijd bij haar