Yolande, staande aan het open venster, zag hem in het zilveren schijnsel nader komen, tot ze zijn gelaat scherp kon zien, en trek voor trek onderscheiden. Hij was ouder geworden, maar niet veranderd. Hoe kende ze het glanzen van zijn ogen...
En Amaury zat daar zwijgend in de zadel het meisje Yolande te aanschouwen, en hij verheugde zich, dat ze bijkans mooier en liever was, dan hij van verre meende te hebben gezien. De blondheid van haar gestalte leek onaards, in het wonderlijke maanlicht. Hij kon zijn ogen niet afwenden, zij wilden zich niet verzadigen van haar zachte, droefgeestige blik - hij móést kijken naar de bloesemachtige welving van haar glimlachende lippen. En een verlangen zwol in hem, dat hij ervan duizelde; een aanbidding van dit onaantastbare beeld, wat hij niet kon benaderen. Zij leek doorschijnend te vibreren tegen het duister van haar kamer. Haar lieflijkheid was een kaars voor zijn ogen. Had hij ooit teerder gebaar gezien, dan waarmee zij hem vaag en toch zo warm begroette?...
Eerst fluisterde hij haar naam.
Als Yolande niet zo gretig had geluisterd, zou zij het niet hebben verstaan, want de ruisende rivier sprak luider. Ze leunde voorover in de vensterbank en noemde ook zijn naam: ‘Amaury...’
Het was, alsof de klanken vleugels hadden, of zij met elkander speelden als vlinders in bloesemgeur, die twee losgelaten namen, waaraan zo veel dromen waren verknoopt. Het was een festoen van kleine tederheden, reikende van hart tot hart.
Toen zei Amaury de Lostanges in drie kleine woorden, dat hij haar liefhad. En de nachtwind droeg op koele armen zijn woorden naar het venster. Yolande boog zich verder naar voren. ‘Waad door de gracht,’ fluisterde zij.
De jonge edelman leidde zijn paard, bijna geluidloos stappend, het water door. Zij braken een baan van maanlicht in het donkere kroos.
De kant aan de torenvoet was zeer smal, en daar stond Amaury. Maar wat kon het hem helpen? Het raam was veel hoger.
‘Ga op het zadel staan,’ vroeg Yolande stil. Hij gleed zacht in de stijgbeugel, zette de voet op de rug van het paard, de andere voet op de zadelbrug.
Hun handen konden elkaar nog niet raken. Maar hun stemmen waren zo dicht bij elkander, dat geen mens hen kon beluisteren. En