en kreunde. ‘O, o, wat onverwacht!’ zei ze gesmoord. Haar ogen waren groot en bol van bloedwarme schrik, nu het noodlot naar haar grabbelde.
Achter haar doemde Ganter, de goudsmid die de klok had gebracht, en voldoende tijd had benut om Jans uit te leggen, dat hij diezelfde middag de bootjesketting zou verkopen: hij had een hoog bod gekregen, en al te lang gewacht.
‘Ik mot nou vort,’ zei hij gedempt en schuldbewust. ‘Het spijt me, vrouw Blokker, mens! Het goeie, hoor!’ En hij wilde door de voordeur langs haar heen weggaan.
Toen is er iets heel akeligs gebeurd: Jans, met rare droom-ogen, greep hem bij zijn jaspanden, en zei met een schelle, half-verhuilde stem: ‘Ik néém die bootjesketting! Ochot, ochot!...’
Verder kwam ze niet. Er was even een zwijgen, dat de belangstellenden bij het hek niet helemaal hebben begrepen. Maar Jans’ gillen daarna, was tot tien huizen ver te horen, toen de figuur op de baar langzaam maar zeker rees, en het kleed eraf gleed.
Gert stond een ogenblik tollerig op zijn benen van de een naar de ander te kijken. De scène was verschrikkelijk in haar betrekkelijke stilte.
Dezelfde dag, na vier maanden verzekering, werd Gerts leven weer ont-zekerd. De meneer van de maatschappij kwam, maar hij werd niet ontvangen. Zijn welwillendheid was niet welkom.
En twee weken daarna was Jans jarig. Die dag heeft men Ganter bij Blokker zien binnengaan, in een blauw pak, met een étui onder zijn arm. Hij werd in de woonkamer gelaten, om Gerts geschenk aan Jans af te leveren: een bootjesketting van goud, met granaten; en twee oorknoppen van hetzelfde daarbij.
Het eerste ogenblik was Jans tot in het merg van haar ziel geroerd. Ze rees op, en wilde Gert omhelzen. Maar haar dankbaarheid siste op de koelte in zijn ogen. ‘Heb niet het hart, die ketting ook maar één dag af te leggen,’ zei Gert. ‘Dan zal ik je wat anders laten dragen.’
Het klonk zo ijselijk, dat Ganter een stapje achteruit ging, in de richting van de deur. ‘En jij,’ voegde Gert hem toe, ‘kom hier nooit, nooit weer, Ganter! Want dan krijg je een schot hagel in je gezicht. Salu!’