hem opgemerkt. De angst stond op, en zat met hen aan tafel. ‘Ik ga 'm straks zoeken!’ zei Enze. Maar hij had een geweldige kater; hoofdpijn en een zwaar hoofd en machteloze benen en duizeligheid als nog nooit.
‘Ik heb je toch gezegd, dat je de drank moet laten staan!’ zei de dokter, inderhaast geroepen. Ens moest naar bed. Daar lag hij, te tobben over het hondje. Maar wie moesten ze nog vragen? 's Nachts luisterden ze tot in hun slaap. Soms stootte Ens Griet aan: ‘Ik hoor 'm krabben aan de deur!’ Maar dan was het een tak in de lentestorm. Keesje was weg.
De vierde dag hield Ens het niet meer uit. ‘Al zal ik d'r aan dood gaan,’ zei hij, ‘ik rij de hele weg terug!’
‘Doe dat nou niet,’ raadde Griet af. ‘Het is per slot de hond. Moet ik dan alleen achterblijven?’
‘Je kan toch meerijje,’ stelde Ens voor, die haar verkeerd begreep. Ze lieten het werk voor wat het was - ze reden samen naar Assen, de hele weg speurend en roepend als twee mallen. Tot aan de markt reden ze. En daar, mager en verkleumd, zwak van het vasten maar met harde ogen, zat Keesje op de stapel zakken, die Enze in zijn zatheid had vergeten mee te nemen.
‘D'r mocht geen mens bij hem komen,’ zei een diender, die daar liep. ‘En eten wou 'ie ook niet. Alleen het water uit de goot heeft 'ie gedronken.’ En dat laatste - dat was nu juist zo verschrikkelijk beschuldigend voor die dikke, grote Enze Enzinga!
Hij stapte met grote passen naar het onderkomen hondje, dat zich heftig oprichtte en kwispelde. Hij tilde het beestje in zijn armen en zoende het, zomaar op de markt in Assen, onder de ogen van een man in uniform. En hij huilde, zoals hij sedert zijn kinderjaren niet had gehuild.
Griet nam hem voorzichtig bij de arm, en loodste hem mee naar een café. Niet naar het café, waar hij altijd kwam - want Griet was een vrouw van fijn begrip. Er waren dingen, die niet uitgesproken mochten worden, en niet door anderen geraden.
‘Twee kopkes koffie en een bak melk met brood,’ bestelde ze. Een begrijpende waard bracht alles precies, zoals het moest zijn. Man en vrouw staarden op het schrokkende hondelijfje, waar de