nam Tjeerdtje's hand en legde die op de vreemde ronde knobbel in zijn zij.
Ze knikte, met een lachje in de ooghoeken. ‘Je hebt weer te veel gegeten,’ zei ze, luchtig tegenover zijn beangst gezicht. Maar er trok kippevel over haar rug. Hun leven was zo goed geweest. Zo geweldig goed en verdiept door hun liefde...! Was de grens te zien...?
‘Je moet toch maar es even naar dokter gaan,’ zei ze.
‘Ach wat,’ wierp hij tegen, ‘'t zal een vetbult zijn!’
‘Daarom juist,’ zei Tjeerdtje. ‘Je moet proberen, d'r aan de andere kant ook een te krijgen, anders groei je scheef!’
Ze stuurde hem die ochtend naar dokter.
De arts bekeek de bult. ‘Nou, Jellema,’ zei hij peinzend, ‘daar moet even in gesneden worden.’
‘Wat?!’ vroeg Wybe ontzet. ‘Gesneden? In mijn vlees?! Nee, dokter!’ Want hij was een grote held als het op werken aankwam en op slachten en handelen, maar een snee in zijn eigen lichaam werd niet gedekt door heldhaftigheid.
‘Nou,’ hernam de dokter, ‘dan moet je maar es naar Franeker gaan.’ Want Franeker was een oord van wijsheid, waar kundige artsen en professoren woonden.
Daar voelde Wybe ook niets voor, want hij kon zich de wijze mannen in Franeker niet anders voorstellen dan met het mes in de vuist.
Tjeerdtje echter zette door. Ze sprak er niet veel over, niet meer dan een paar keer. Hun jongste zoon kwam thuis even binnenlopen. ‘Ja’ zei zijn moeder, ‘je vader is niet helemaal in orde, hij heeft een bult in de zijde. We gaan overmorgen even naar Franeker, want hij wil de dokter er niet in laten snijden.’
Dat begreep hun jongste best. ‘Zou ik ook niet willen,’ antwoordde hij. Tjeerdtje kneep de lippen samen. Van manvolk, al had je het ook zelf voortgebracht, kon je geen hulp verwachten.
Of die jongen er nu over had gepraat...? - Die avond kwamen de twee andere zoons binnenlopen. ‘Nou, hoe is 't?’ informeerden ze, zich op de kuise stoelen zettende bij de ronde tafel.
‘O, best,’ zei hun vader.