Toine zich geëxcuseerd. Ach, het was een heerlijke wagen! En als zij uitreden door Woenselsven, met de vier kleine kinderkopjes om zich heen, dan stonden de mensen op straat stil, en iedereen wuifde.
Maar voor elk nieuwkomertje was moeder Mary de garage - zij droeg het kind, bracht het ter wereld en koesterde het. Soms dacht ze aan Jan Bronsse. Hij was een man - hoe zou hij de liefde ervaren...? Voor haar, als vrouw en als echtgenote, bleek elke vorm van geluk betaald te worden met wrange inzichten, met zwangerschap, met ontnuchtering. Was dat het leven...?
Er kwamen steeds meer meldingen binnen van stijgende armoede. Kapelaan De Wett had gepreekt op een zondag toen pastoor nog te zwak was, over de plagen van Egypte. Daar ging het op gelijken. Waarom was die vreemde, ongrijpbare malaise over de ganse wereld gekomen, met neergang van geldswaarden, met ongeluk en misgewas?! Brabant was zeer bekneld in de economische mislukking. Mary zag steeds meer magere kindertjes aan hun deur bellen, en ze had Noud opgedragen goed uit te kijken - maar ruim te geven van het klaargelegde geld. Hij moest ook vragen naar voedsel thuis.
Door deze krimp allerwegen was zij verzoend geraakt met die juwelengeschiedenis. Ze had nooit moeten verlangen naar juwelen! Het kon wel zondig zijn! Goddank dat Antoine die sieraden goedkoop had kunnen krijgen - achteraf bezien was dat goed. En als die mensen niet méér vroegen (zij wist geen bedrag), dan was alles in evenwicht. En tòch schrijnde haar iets. Als Toine was thuisgekomen met het foedraal, en met haar alles had besproken...
Maar ja! dat had hij nu eenmaal niet.
Toen kwam ze op een ochtend de trap af; en beneden aan de laatste trede stond Johan, aandachtig het portret bekijkend. Hij hoorde haar niet aankomen, en keek een beetje beducht omhoog. Hij boog het hoofd en wendde zich af.
Dat juist bracht Mary tot spreken. ‘Vinde gij het een schoon doek, Johan?’ vroeg ze vriendelijk.
Hij wendde zich naar haar met een innemende glimlach. ‘Ja, mevrouw, zeer schoon!’ beaamde hij. En toch een beetje moeizaam, voegde hij erbij: ‘Het is nie alleen heel schoon gemoakt, mevrouw..., moar - die sieraden, ziedege -’ hij haalde de schouders op als in verwondering. ‘Die hebben al zo veul meegemoakt!’
Mary haalde de wenkbrauwen op, en zweeg verbaasd.
‘Die zèn gedroagen oan 'et hof van nen keizer, dè zei dieje mevrouw Rosenstrauss...’ Hij sprak de Duitse naam accentloos uit. ‘Toen meneer Antoine mee diejen heer proatte over den prijs..., vertelde mevrouw Rosen-