een heel enkele keer met regeringsbesluiten....), dit alles blijft een raadsel in de historie. Misschien was het heilige uur der wijding nog niet afgeroepen.
Een feit is, dat de Pang op statige benen de Kamers doorschreed. Hij keek niet op of om, want alle Denkers waren door hun bezigheid lelijk geworden.
Als door het lot getrokken ging de Pang naar de deur van de Regeringszaal, nagestaard door Denkers van links en Denkers van rechts....
Hij legde een vet handje met negen ringen op de klink, en opende de deur. Hij deed één stap naar binnen, en stond toen stil als een stier voor twintig toréros. -
Snerpend sireende zijn stem langs de wijze hoofden: ‘Neem dat kwabbige misbaksel weg! Die overspannen doedelzak! Kijk toch eens, Goden! Wat een kikker-ogen! En wie - - wíé heeft énige sterveling toestemming durven te geven, deze stomme runderrollade net zo aan te kleden als mijn Panglijke Majesteitse Schittering?..!’
Het eerste ogenblik durfde niemand hem te zeggen, dat hij alleen maar voor een volmaakt gepolijste zilveren spiegel stond, die zijn eigen beeld weerkaatste. De stilte na zijn woorden was als de dood na een schot.
Toen stond de oudste Halve Denker op. En met diep ontroerde stem zei hij: ‘Alleen de spiegel kan de poort der vrijheid zijn! En wie onbelemmerd langs hem gaat, is vrij.
Vrij, degeen die in het eigen beeld reden vindt, te zwijgen over anderen. Vrij, de mens die zijn les leert uit de diepte van het eigen hart, uit de hevigheid van eigen leed, uit de feilen van eigen aanschijn! En vrij zal het land zijn, waarvan de regent zichzelve kent!’
Die dag werd de republiek van Maramenas uitgeroepen.
De Pang ging naar de rand van de woestijn om zich te schamen. Dat was toen gebruikelijk. Wij weten niet, of hij er ooit mee is klaar gekomen.
‘Als hij maar christen was geweest,’ zuchtte de Denker voor Ontwikkeling en Financiën, ‘dan zou hij nóóit hard over anderen hebben geoordeeld!...’
En dat hij daarin gelijk had, hebben de eeuwen ons al lang aangetoond.