Onderwijl was de pastoor tot stilstand gekomen, twintig schreden van de wolk af. Hij meende zich te herinneren, dat wolken vrouwelijk waren, hoewel deze er toch erg manlijk uitzag. Hij had een vriendelijk gezicht, dat elk ogenblik veranderde. Het dreef hangerig op de leuning van negen banken, en slipte er hier daar met wang en neus af. Hij glimlachte tegen de man Gods, met fonkelend-roze tanden en gloei-ogen. ‘De koster zegt, dat je Latijn spreekt,’ zei de pastoor.
‘Ja dat doe ik ook, sedert een van mijn bliksems laatst in het seminarium is ingeslagen,’ gaf de wolk toe.
‘O, was jij dat,’ zei de pastoor. ‘Dan mag je wel eens iets in het offerblok gooien!’
‘Ik heb alleen maar bliksems en regenwater bij me,’ zuchtte de wolk, en hij lachte zo, dat de hele kerk er licht van was.
De pastoor, die nog altijd dacht, de duivel voor zich te hebben, hief eensklaps een Kruisbeeld, en stelde de bezoeker zeven vragen uit de Catechismus.
Maar het Kruisbeeld hielp niets, en de vragen werden heel goed beantwoord.
‘Ben je van God?...’ vroeg de pastoor verbijsterd.
‘Ja,’ zei de donderwolk, ‘ik ben van God.’
‘Wees dan welkom,’ antwoordde de priester.
‘Maar,’ fluisterde de koster, hem aan zijn mouw trekkend, ‘die daar, zal al onze banken nat regenen, en de muurschilderingen bederven!... Hij zal de pilaren kapot dreunen met zijn lawaai, en de bliksem zal in de Doopvont slaan, - of in onze nieuwe, koperen Christus!...’
De donderwolk had het wel verstaan, hij lachte met schitterige licht-slangetjes om alle hoeken.
‘Indien het Gods bedoeling is, dat hij zulks doet, dan zal ik er blij mee zijn,’ zei de pastoor, en hij boog het hoofd om zijn menselijke spijt te verbergen.
Toen verhief de donderwolk zich. ‘Ik dank u,’ zei hij vriendelijk. Hij vulde de wijwater-vaten, en ontstak rondom het hoofd van de Heilige Maagd een aureool, die een maand lang zichtbaar bleef. En hij verliet de kerk als een nietszeggende nevel in de avond-schemer.
Dat vind je natuurlijk een gek verhaaltje. Maar als je ooit een