De geleerde bukte zich en haalde zijn sok op.
Daarna nam hij aarzelend het stuk glas weer ter hand.
‘Als je me onder de kraan houdt, word ik sprakeloos,’ zei het.
‘Maar hoe komt het, dat u kunt spreken?’ informeerde de professor.
‘Nou, waarom ik niet, als jij zelfs kunt praten?!’ vroeg het stuk glas.
‘Ik voel mij vreemd getroffen,’ zei de professor.
‘Dan hebben ze jou zeker ook laten vallen,’ bedacht het bolletje.
Daarna was het een poosje stil.
De geleerde wist niet, wat hij moest zeggen, en het bolletje meende zijn plicht te hebben gedaan.
‘Ik vrees, dat ik u niet kan gebruiken voor elektrische lampen,’ verontschuldigde de professor zich. ‘U bent lelijk bruin en ondoorzichtig.’
‘Ik ben prachtig, als ik eenmaal brand,’ zei het stukje glas. ‘Je zult es wat zien - als je je ogen openzet!’
‘Wij zouden waarschijnlijk het publiek niet kunnen overtuigen, zodat er geen verkoop zou zijn,’ wierp de geleerde tegen.
‘Ach, gooi me maar weg,’ zei het bolletje. ‘Als ik een elektrische lamp werd, zou ik alleen willen branden op twee plusdraden, inplaats van een plus- en een min-draadje.’
De denker voelde zich geschokt. Hij had nooit anders vernomen, en ook nimmer anders bevonden, dan dat een lamp niet kan branden met twee plussen. Hij bracht dit het bolletje tactvol bij.
‘Klets,’ zei het bolletje, ‘jullie staan stil.’ - Wat een innige belediging is voor iemand, die de ganse dag alleen in een kamertje zit uit te vinden, en zo-juist sprekend glas heeft samengesteld.
De professor was helemaal verward. Hij sloot zijn bureau, legde een kaartje op de werktafel met ‘afwezig’ erop, stak het stuk glas in zijn zak en ging wandelen in het bos.
Daar was het gelukkig eenzaam. Want als een mens de geleerde was tegengekomen, dan zou hij diens binnenzak hebben horen praten.