deze daad is volstrekt eerlijk....’ Ze aaide even het foedraal, alsof het een poes was.
De Fijne keek uit het raam, naar de schaterschelle kleuren onder de hete zon. De hitte stond als een boor op zijn gedachten. Het kon ook wel het verdriet zijn, dat zich binnen deze ene dag aan hem voltrok.
‘J-ja, dat wil ik es proberen...,’ gaf hij toe. ‘Ik moet, als ik nu eerlijk wil zijn, niet zeggen ‘nou ben ik eerlijk’, want Dora is ook omgewaaid.... en wie een ander daartoe brengt....’ Hij sioot de ogen een tel voor de kleurfanfare en het zonlicht. ‘Ik zou uw portret willen hebben,’ zei hij beschroomd. Hij knikte daarbij, verward over zo'n voorstel. Hij had het gevoel, gek te zijn. Hij, de Fijne, een van de brutaalsten in zijn kring. ‘Ik zal me deze dag waarschijnlijk altijd herinneren, hoogheid....’ zei hij nog.
Ze had eensklaps vochtige ogen. ‘Ik zou graag willen, dat u dit van me aannam,’ zei ze; en schoof het foedraal in zijn richting.
Nee, zíj was gek - dat bleek wel. De hitte. De spanning. De schok.
‘Kom, ga nou,’ zei hij. ‘Dat is toch krankzinnig, hoogheid!... Ik zou een schoft zijn, als ik dit -’
Maar ze drong het over de gewreven tafel naar hem toe. ‘Nee, heus,’ zei ze een beetje trillend, ‘ik wil graag dat u dit van me aanneemt. Als - tja, als - wijze les, misschien.... Wacht -’ ze begon nerveus in haar japonzakje te zoeken en toverde een blank sleuteltje tevoorschijn. ‘Alstublieft.’ Ze gaf het hem.
De Fijne bekeek het. Dit moest werkelijk een zeer belangrijk etui zijn, dat het met zo'n sleutel was gesloten: edelstaal, minutieus gevijld in een grillige tanding, om te corresponderen op even grillige klaviertjes.
‘Het foedraal is van staal,’ legde ze uit. ‘Het is heus niet gemakkelijk open te krijgen.’ Ze leunde terug.
‘Ik wil het niet hebben!’ snauwde hij haast, ontzaglijk zenuwachtig.
‘Maar ìk wìl, dat u het openmaakt, en het daarna behoudt, met de inhoud,’ antwoordde ze.