alsof hij daar pijn had, of een geladen revolver om plotselinge spreeksters af te schieten.
‘Hebt u zich pijn gedaan?...’ informeerde mevrouw d'Azur.
‘Ach, pijn,’ schokschouderde de baron, en blindeerde zijn leed door stil te staan.
Het leek de barones goed, zich bij belangstelling en leedwezen van de gast aan te sluiten. ‘Ja, lieve Marcel,’ zei ze, ‘je loopt mank!...’
Ze stak hem schattig haar hand toe, al was het dan van verre.
De baron wist niet wat hij met dat lichaamsdeel moest, en bleef waar hij was. Hij knikte tegen de hand en hoopte die daarmee te kalmeren.
‘Dat tuig hier in de buurt!...’ mompelde hij verbitterd.
‘Túíg?!..’ herhaalde Thera; ze kon dit woord niet thuisbrengen.
De baron veegde over zijn voorhoofd, dat vochtig was van de warmte.
‘Ach ja,’ gaf hij korzelig toe. ‘Eh - iemand - eh - had zich meester gemaakt van dat eh - die tas..., van de prinses....’
‘Wàt?!!’ kirde Thera. ‘Nee, je jokt toch zeker!..’
Maar de hofdame knikte en zei zacht: ‘Ik dàcht het al!...’
‘Waarom zit je daar op die trap?’ wilde de baron weten. ‘Laat ons toch liever in de zitkamer -’
Doch daar werd hij in de rede gevallen door zijn eega. ‘Nee, lieve, Amadé praat daar even met prinses Eline.’ Ze stond op. ‘Het is ook te gèk, dat we hier zitten!...’ Ze ging de gast en haar man voor naar een ander vertrek, naast de keuken. Daar was het koel en een beetje schaduwig. Een grote tafel stond in het midden, omringd van hoge stoelen.
‘Wat een alleraardigste kamer,’ prees mevrouw d'Azur, met haar ogen naar de zitkamer.
‘De eetkamer,’ stelde de barones voor. Meteen had ze haar tong willen afbijten, want ze zag de bevreemde blik van de gast. Waarom hadden ze niet in deze heerlijk koele kamer geluncht?...