| |
| |
| |
21
Tijdens de ragoût geviel het, dat de baron met zijn voetpunt zijwaarts uitschoot en de zwart fluwelen tas raakte.
Daar hij een hoffelijk man was, trok hij zijn voet terug, en stak tegelijk zijn hand uit naar het hengsel van het veelbelovend foedraal. Hij had het waarschijnlijk willen verzetten, al weten wij niet, hoe ver.
Maar zijn vingertoppen ervoeren de poezige streling van de bekleding en dit lieflijk gevoelen werd overvleugeld door een niet minder strelende ervaring, al viel hem dit niet dadelijk op: prinses Eline zei lispelzacht: ‘Ach, mijnheer van Roodentoren, neemt u mij niet kwalijk!... Die tas is iets te groot, geloof ik!’ Haar hand lag naast de zijne, en had het hengsel steviger beet.
De baron, rood aanlopend van de warme ragoût, grinnikte iets van ohelemaalniet, kuchte, nam een slok wijn die hem niet kalmeerde en stak een hele croûton in zijn mond.
De hertog tegenover hem bewolkte zichtbaar. De straling trok weg van zijn masker; hij blikte zachtmoedig en snel naar hare hoogheid, en gaf haar dan een glimlach vol troost en goedheid.
De barones, gloeiend wakker, had zich van schrik met haar laatste croûton een soort snor getekend, en zat daaroverheen ontsteld de hofdame aan te staren, die op haar beurt geruststellend de ogen look naar haar bord: er was immers niets ernstigs gebeurd...? De baron had alleen zijn voet gestoten tegen de kostbare tas, en de prinses had zich verontschuldigd over het feit, dat ze dit forse meubel liet slingeren. Kom,
| |
| |
kom, ja graag nog een beetje wijn, danku - men zat eindelijk aan tafel en liet zich alles uitstekend smaken. Er was tweemaal politiecontrole geweest - er werd bizonder goed op de gasten gepast in dit land! Er was herhaaldelijk gebeld door allerlei slag van lieden - niet alles leek tijdens dit bezoek overzichtelijk te kloppen met de wetten van logica, maar de barones kon allemenselijk goed koken, als haar hulp een ongeluk kreeg, geprezen zij God die de meid had weggeveegd! Dat die rossige reus in de bijkeuken parels ontvreemdde en dan op een haltafeltje legde, hoorde min of meer bij het beeld wat dit hele huis maakte: welvarend met enkele schriele kanten, vrolijk, geschaduwd met vale plekken en vol belangstelling naar mekander. Tja! - -
De hertog zei: ‘Ik zou uwe hoogheid straks graag een roos laten zien, die in een border aan de zijkant bloeit - ja, Thera, ik bewonder je smaak inzake tuinaanleg!...’ Hij knikte naar haar en leek daarmee iets zorgelijks in haar blik te willen doven. ‘De prinses houdt bizonder veel van rozen,’ legde hij zijn gastvrouw en -heer uit. ‘En dit exemplaar mag zij werkelijk niet missen!’
‘Is het een bekende soort?’ informeerde prinses Eline.
Doch van bekend en onbekend leek de hertog niet veel te weten - hij beschreef het exemplaar als een sublieme lichtrose kelk; de bladeren fijn geaderd en bij het transparante af subtiel - een rijk goudgeel hart met donzige meeldraden, een hoge stengel.
Hij keek de prinses zo zielvol aan tijdens dit portret, dat het leek alsof hij het over haar had.
Tijdens zijn ode aan de rosé roos spoelde het besef door mevrouw d'Azurs gedachten, dat de prinses niet alleen gelaten wilde worden met deze aardige jongen.
‘Maar eerst krijgen we dan toch enig pianospel van mijnheer Van Roodentoren, meen ik?’ bracht zij lief naar voren. Gehoorzaam aan het consigne van de prinses zou ze hem desnoods animeren, dat hij bleef spelen tot aan het afscheid. Die roos was larie - de jongen wou in de tuin wandelen met het meisje. Nee, eerst de baron, die de hele ochtend als bezeten had zitten vingeroefenen op stoelleuningen en tafel- | |
| |
bladen en vensterkozijnen en in de lucht. Hij moest klaarblijkelijk verschrikkelijk nodig pianospelen, en pianospelen zóú hij. Of - de lieve God mocht je in dit huis gerust bijstaan - had ze nu iets verkeerds gezegd?...
De barones beflitste haar met een ontzette blik, nam nog een oceaanslok wijn en at meteen voort alsof een leeg bord haar kon redden van enig schokkend lot.
‘Dat zal ik héél graag doen,’ stemde de baron toe, en hij tikte al vast een riedel op het laken, tussen twee happen door. ‘Maar ik verzoek u nederig, mevrouw d'Azur, nog even geduld te willen oefenen, want na de lunch zou ik tot mijn spijt héél even iemand te woord moeten staan. Zoals u weet, gaat het leven altijd maar gewoon voort, hoezeer wij ook trachten, er feestdagen en heerlijke soupers, aardige gesprekken en andere genoegens uit te puren.’ Hij zweeg even, en leek zijn speech te overzien. ‘Maar ik beloof u, dat ik straks graag voor u zal spelen,’ besloot hij met een zitbuiging; welke de hofdame kwiek beantwoordde met een hoofdknik en een ontspoorde revérence, die niet verder kwam dan een trap tegen haar stoelpoot.
De borden werden weggeruimd. Kleine bonte bordjes en vruchtemesjes werden rondgegeven - er kwam een zilveren schaal ter tafel met perzikken en pruimen, bananen en abrikozen.
De barones ving zijdelings een wenk van haar eega, die aan onduidelijkheid niets te wensen overliet. Ze sneed bijna een stukje schil van haar vinger en besefte dat zij op die manier nog de eerste zou kunnen zijn, die van deze tafel werd weggedragen.
Wat kon Pingel in Jezus' naam bedoelen?...
Ze keek tersluiks nog eens, maar besefte, dat aan haar rechterzijde mevrouw d'Azur haar in de gaten had. Het bloed pruttelde in haar hersenpan - er moest niet veel meer gebeuren. Die wijn was koppig! Ze was duizelig. Er had zich ook zo veel afgespeeld, in die paar uren!...
Het enige dat móést gebeuren, vond niet plaats....
Ze moesten òpschieten - de zaak moest worden afgehandeld, zodat ze wèg konden met de reuzepoet! - - -
| |
| |
En toen Dora zo ver was gekomen, leek haar baronesseschap als gips uit elkaar te vallen! - ze wìst opeens, waarom ze zo absurd zat te deinen op haar stoel!... Het slaapmiddel!... De sláápdrank!!..
Zij had hem binnen gekregen - ze zou van de hele geschiedenis geen cent overhouden - de Fijne had haar vernacheld, hij was een geslepen stuk schorem, hij wist foefjes waar zij haar hele leven nog te fatsoenlijk voor was gebleven!...
En omdat de barones in haar leed en armoede niet alleen wilde staan, hief ze een vinger, keek er eerst aandachtig naar of hij spits genoeg was, wees er toen mee naar hertog Amadeüs en zei met een vreemd slepende stem: ‘Hij!... h-hij heeft een m-middel in zijn slaapzak!... Een slaapzak in z-z'n middel!... een sl-slaapmiddel in z'n z- o, nee, hahahaha!’
Zij had met niets anders zo'n algemene aandacht kunnen krijgen.
Ze leunde achterover om niet van haar stoel te vallen; want nu ze het had gezegd, begon het slaapmiddel subiet hard te werken.
‘Maar lieve Thera, waar heb je 't nu over?!..’ vroeg Amadé breed glimlachend.
Zij leunde nog verder achterover; de stoel kraakte een beetje, maar dat kon haar niks bliksemen. Een oneindige melancholie wilde haar benevelen.
Was ze gossammekrake al die tijd eerlijk geweest, en opeens uitgeglejen in de ellende met die jongens. De sores van geld te willen hebben en een ogenblikkie niet na te denken. Niet genoeg tenminste. -
‘Lazarus kom naar buiten!...’
Hij zou d'r wel altijd in blijven - het was om te janken. Hoe hàd ze nou zo oerstom kunnen doen - - maar ze zouwen niks aan haar merken.
Met gevoelvolle stem zong ze: ‘Alle schoffies in de kloffies, alle centen in de zak!...’
‘Thera, lieve kind, ik geloof dat je niet lekker bent, is er iets met je?...’ informeerde de baron, bang voor het rijmwoord van het liedje. ‘God, wat kan er nu gebéúrd zijn?...’
| |
| |
Hij rees schichtig op en ging weer zitten.
De prinses verloor haar voorname kalmte niet, en zei vriendelijk: ‘Het is ook zo warm!... Ik had misschien toch moeten goedvinden, dat u straks de deuren had gesloten, mijnheer Van Roodentoren!... Mevrouw zal een beetje touchéé zijn door de wijn, met deze temperatuur!... Als zij nu even - héél even maar - te rusten wordt gelegd, dan zullen mevrouw d'Azur en ik gauw de tafel afruimen en zorgen, dat alles aan kant is, als mevrouw over tien minuutjes weer hier komt....’
De hertog had haar met klimmende ontroering aangehoord. Hij bezag haar met zielvolle ogen, maar over zijn schattigste gedachten heen schetterde de barones: ‘Néé! Nooit naar bed!... Ik kan dood blijven aan die rommel, en ik wil niks missen!... Afspraak is afspraak!...’
Ze haalde diep adem, kneep met flonkervingers in haar maagstreek om enige oprisping te remmen, en sprak vervolgens raadselachtig: ‘Je bent barones of je bent het niet!’
Wat iedereen aan tafel ten volle beaamde.
‘Ik zou jullie met de koppen tegen mekaar moeten kletsen,’ overlegde de barones, ‘en de harses aan de gordijnen afvegen.’
Maar ze kreeg niemand mee voor dit plan.
Amadé zei: ‘Als Marcel je nu even naar het spreekkamertje brengt, Thera, dan zal ik afwassen.’
‘Ja, dat is goed,’ viel de prinses hem bij. ‘Mevrouw d'Azur en ik zullen u daarbij helpen - dan is het snel gedaan. Het lijkt me echt gezellig!...’ Ze lachte vriendelijk, alsof er geen groter traktatie voor prinsessen bestond dan afwassen.
Amadé voelde zich overgolfd van ontroering. Wat een adel, om de situatie zó te beheersen en er zo'n charmante draai aan te geven!...
Hij knikte haar met zijn breedste glimlach toe, en smaakte het vreemde genoegen, haar te zien blozen.
‘Kom, Thera,’ drong de baron wankelmoedig aan, ‘dan zal ik je in het spreekkamertje op de bank leggen. Dan hoef je niet al die trappen op!’
‘Schurk,’ repliceerde de dame, ‘kom me niet aan m'n
| |
| |
lijf!... Ik kan alle trappen op, als ik dat wil. Maar ik wil het niet, ik verdom het nog langer, om voor jullie de trappen op en af te hijgen en overal - eh - - overal - -’
Ze voelde koninklijk aan haar kapsel en deed een zwaaiende poging tot opstaan.
‘Je hebt niet genoeg gegeten,’ verweet de baron zorgzaam. ‘Die gekke diëten ook!...’
De barones snoof betraand.
Baron en hertog hielpen haar overeind te komen.
Mevrouw d'Azur hield de deur open en liep vooruit de hal in. ‘Welke kamer?’ vroeg zij.
‘Nummer zeshonderd-drie,’ zei de barones; in herinnering aan groter gebouwen. -
Pingel legde haar op de bank, en dekte haar toe met een soort plaid die daar lag te mooizijn.
Dora was meteen stil. Ze lag als een pop, met haar opgemaakte gezicht en het lakhaar, de pronk van juwelen en brokaat-japon.
‘Raak me niet aan, ouwe oplichtersjurk,’ zei ze hol. ‘Ik weet dat je kijkt naar m'n diamanten, maar ik zal je voor elke steen op 'n andere manier laten vangen door de politie.’
‘Stil, kreng,’ antwoordde Pingel kort.
‘Lowietje heeft je gezien,’ ging ze ongehoorzaam voort, en snikte even. ‘Je komt niet ver. Hij zal bij m'n graf de waarheid vertellen.’
‘Ik dacht wel dat je voor 't laatst nog es in de krant zou komen met een vuil verhaal,’ gromde Pingel.
En toen sliep ze, met haar ogen op een dronken kier, zodat hij maar weg ging.
In de keuken vond Pingel de Boom, die hij zachtjes langs de achterdeur naar buiten bracht om hem daar te vertellen, door welk naaldoog zij waren geglipt.
De Boom was verpletterd. ‘Hoe heeft de Fijne dàt kunnen doen?!’ zei hij week. ‘Ik heb 'm altijd voor 'n goeie kameraad gehouden! Hoe heeft 'ie dàt nou kunnen doen?...’
Hij was blijkbaar enig gesprek in het spreekkamertje ver- | |
| |
geten.
Pingel stond stil bij een perk, en besefte dat hij naar de roos keek waarover de Fijne had gesproken. De kerel had gelijk: het was een pracht exemplaar.
‘Hij hééft haar niets in d'r eten gesprenkeld,’ zei hij. ‘Daar heeft 'ie doodgewoon de kans niet toe gekregen, Boom! Ik heb hem aldoor in de smiezen gehouwen.’
‘Maar wat is t'r dàn met Door?’ vroeg de Boom zich bezorgd af.
‘Ze is bezopen,’ zei de Pingel. ‘Ze at niet.’ En in een schitterend begrip: ‘Misschien was ze bang, dat de Fijne haar zou bewerken met dat spul - ze at haast niks. Geen soep, een paar slakjes, 'n lepeltje ragoût, - en toen gebeurde het.’
‘Ik ga naar d'r toe,’ zei de Boom.
‘Moet je niet doen,’ bezwoer Pingel. ‘Doe nou geen dolle dingen, Boom, je begrijpt toch wel dat die twee juffen onraad snuiven, als ze zouden merken dat de chauffeur bij mevrouw zit te schildwachten, terwijl ze d'r bezopen tukkie doet!...’ Hij zuchtte. ‘Verdomd, Boom, ik hield m'n hart vast, dat ze zou gaan doorslaan!... Ze zette zulke rare ogen op, en ze zei dat de hertog een slaapzak in z'n middel had!’
‘Dat is niet waar ook,’ zei de Boom, die sedert zijn gesprekken met de dominee enkele dingen letterlijk nam.
‘Nou ja,’ legde Pingel geduldig uit, ‘ze draaide alles om. Maar iedereen kon begrijpen wat ze wou zeggen, en ik dacht: ‘Godverdraagme, zometeen gaat ze kleppen!’ Gelukkig was ze al te glazig!...’
Ze drentelden samen, omkijkend naar het keukenvenster of ze niet zichtbaar werden, tussen de bloeiende planten in de schaduw van een prachtige eik. Pingel pufte van de hitte.
De Boom zei: ‘Wat dóén we nou?!..’ en dat was, hoewel die dag al vaak gezegd en gedacht, geen gekke vraag.
Ze slopen achter haagjes, telkens blikkend naar het raam waar een opgewekt geklater van keramiek en zilver klonk, snel terug naar het raam van de zitkamer.
Daar, op de vloer naast de zetel van de prinses, stond de hoge, zwarte cassette, die zich als tas wilde gedragen, maar veel te indrukwekkend was voor een zakdoekje en een huis- | |
| |
sleutel.
Beide mannen staarden ernaar met puilende ogen.
‘Als we 'm nou jatten,’ zei de Boom, ‘en we racen weg - -, dan kunnen Dora en de Fijne hun verhaaltje volhouden van dat daggie-uit naar Madurodam, en dan hèbben we de zaak.... Kunnen zij de prinses troosten - de Fijne wil toch niets liever, kijk maar naar z'n smoel - en dan racen we met jouw wagentje naar - - - wat is 't dichtstbije vliegveld?’
Pingel stond te staren naar het zwarte ding in de kamer. Hij dacht vliegensvlug na. Wat de Boom had geopperd, was echt niet zo gek!... Maar het moest kloppen - het moest nou helemaal klòppen.... Dus wegnemen, omsluipen naar de garage - hoe kreeg je dat ongeluk open, van buiten af? - Nou ja - - en dan zo gauw mogelijk naar een vliegveld...
‘Heb je een pas?’ vroeg hij. ‘Heb je iets van papieren?...’
‘Ik red me altijd,’ zei de Boom. Maar dat was een wankele geruststelling, want hij had al tweemaal een douane buiten westen geslagen. Daar kwam je ook niet zó ver mee. -
Maar als ze nou es doorreden naar Arnhem, en daar onderdoken bij Jantje Drop. Een totaal onverdacht kereltje met een snoepwinkel, waar je ook tabak kon krijgen, maar waar alleen de ingewijden van wisten, dat hij ondergrondse wegen kende en achter z'n huisje een ouwe vluchtkelder had, die geen politie vermocht te vinden.
‘We zouden eerst naar Jantje -’ begon Pingel.
Op dat ogenblik werd de deur geopend. Mevrouw d'Azur kwam nerveus binnenlopen, keek om zich heen, bespeurde het foedraal dat ze leek te zoeken, greep het, en nam het mee.
De deur sloot.
Buiten, op hun hurken onder de vensterbank, wisselden Pingel en de Boom hun grofste termen uit en voelden zich beiden bekocht.
|
|