| |
| |
| |
18
‘Het is toch zó vervelend, dat onze Dora dat ongelukje heeft gehad,’ zei de barones in de zitkamer. ‘Er was net een politieman om te melden dat ze naar het ziekenhuis is gebracht voor controle, omdat ze klaagde over pijn... Die arme Dora!...’ Ja, ze zag heus de ongeruste blik van de Fijne wel die finaal naar boven schoot uit enige prinsesselijke extase, toen hij het woord politie vernam; maar ze lette niet op hem. ‘Nu moet u mij excuseren,’ converseerde ze voort, ‘ik moet even de tafel dekken!’
Natuurlijk veerde de neus weer omhoog: ‘Kan ik u wellicht van dienst zijn, mevrouw?...’
(‘Meid, blijf waar je bent,’ dacht de barones; want hoe kon ze nu ooit de vorken en lepels van dat stel in slaapsoep dopen, als dat mormel om haar heen bleef sluipen?...) ‘Nee, lieve mevrouw,’ kweelde ze, ‘u blijft maar lekkertjes zitten! Ik weet precies waar alles ligt en staat.’
Dekken kon ze gelukkig goed, dat had mevrouw haar geleerd, voor als er dinertjes waren.
‘O, ik zou het niet kunnen aanzien,’ weersprak de hofdame haar mierzoet. ‘U legt de bestekken maar op de tafel, en het kleed erbij, en de servetten, en alle andere accessoires - het zou schande zijn, indien ik nu bleef zitten!...’
Het feit, dat voor de anderen verborgen bleef was het probleem van de hofdame: het jongemeisje had haar in snelle termen duidelijk gemaakt, niet te lang met de hertog alleen gelaten te willen worden.
Hoe, om Godswil, was dat nu mogelijk?... Ze meende de
| |
| |
jonge vrouw toch lang genoeg te kennen om zeker te weten, dat ze heus wel was opgewassen tegen zo'n jongen. Was het bovendien niet de bedoeling van dit gehele elegante bezoek, dat zij voor de rest van hun leven samen alleen werden gelaten, als ze niet door naarstige samenwerking zelf voor gezelschap zorgden?...
Er was een gepijnigdheid in de blik van het meisje geweest, een benardheid, zoals de oudere vrouw daar nooit in had gevonden.
Ja, zij wist natuurlijk, dat het meisje niet van plan was, zich wèrkelijk aan deze hertog te binden - hoewel, de man was haar geweldig meegevallen. Bij de eerste kennismaking van de foto's had mevrouw d'Azur hem een ei gevonden; en dat was hij niet....
Nee, ze meende heel geroutineerd te begrijpen, wat zich had afgespeeld: het meisje was argeloos het ei tegemoet gegaan, had een aardige knappe vènt tegenover zich gevonden, en totaal on-verwacht haar hart verloren. En nu was ze bang, dat de jongen zou gaan spreken (want een klein kind kon zien dat hij in vlam stond voor Prinses Eline). En omdat het meisje in deze dingen eerlijk was - welke vrouw is dat niet in de werkelijke liefde - wilde ze dat voorkómen - - omdat de plannen nu eenmaal niet wezen in de richting van een verbintenis....
Mevrouw d'Azur zuchtte om alle vervlochtenheden van het lot. ‘Ja, mevrouw, ik hèlp u, hoor!... Geen kwestie van - ik laat u niet alleen tobben!...’ Ze zag snel een rare blik van ontstemming -? - of van schrik -? - gut, nou, maar ze zou die barones niet in haar eentje laten dobberen. Ze had in de gaten gekregen, dat het lieve mens zich niet op haar gemak voelde. Waarschijnlijk toch een mésalliance van de gekke baron, die overal op pianospeelde, behalve op de piano!
De barones van haar kant verbeet in uiterste wilskracht een woudkreet en een graai naar iemands strot. Ze glimlachte en legde de messen in de koele vingers van de hofdame. De lepels en de vorken, het kleinere bestek, de vingerkommen en servetten - - de vingerkommen!!.. Dàt kon
| |
| |
het nog doen!...
Hoewel - dat slaapgoed werkte alleen als het in je bloed kwam - en kwam het daar, als je doodgewoon handen waste in giftig water?... Of moest zij dan een wild voorbeeld stellen, door haar vingers af te likken, zodat de gasten haar moesten navolgen en slap omver zouden zakken?...
Het speet haar van dat lekkere eten. Enfin, met een volle maag sliep je sneller. Of werkte gif langzamer, als je verzadigd was?...
Ze kon toch met begìnnen met handen-wassen en vingersaflikken.
Ze kon hun soepborden in de keuken aansmeren, en dan binnen doodgewoon de soep opscheppen - -
‘De soepborden stonden meen ik in een glazen kast in de keuken...?’ informeerde die pikneus pesterig.
‘Ik neem ze wel even mee,’ verweerde de barones zich zwak. En toen de dame een schrede zette in de richting van de deur, terwijl achter haar de prinses met de hertog zat te glimlachen in hun gemakkelijk hoekje, kreeg de stem van de gastvrouw meer kracht: ‘NEE, MEVROUW,’ schalde ze, met één drup over haar zenuwen puilend, ‘IK NEEM DIE BORDEN WEL MEE!!’ om direct weer snoepzoet voort te spreken: ‘U bent toch Dora niet!’ en zelf naar de keuken te gaan.
Ze moest die borden vergiftigen - zwáár vergiftigen. Ze zou er slaaptroep in laten lopen, en ze dan drogen boven het vuur, zodat je er níéts van zag!... Het kon haar geen grein schelen, of ze iets proefden. Ze zou gewoon zeggen dat ze de soep eens goed moesten proeven, omdat die zo'n bizondere smaak had. Konden ze zich in slaap proeven. Over een half uurtje zou alles in orde zijn.
Maar toen dacht ze: ‘ik kan toch tegenover de politie niet weggegaan zijn, als er nog een prinses in huis was?... Wat zal de politie dan denken?...’ En ze wist opeens niet meer - o, God, ze wìst niet meer, waar dat flesje met slaapsap stond!...
Bevend stak ze over naar de keuken.
| |
| |
Bij het binnentreden aldaar trof haar oor een vreemd gemompel uit de bijkeuken. Daar stond iemand te lijden, er viel niet aan te twijfelen. Zijn smart schoot al te dikwijls uit een gedragen mineurtoon als van een weemoedige theeketel, naar vreselijke woorden, die hun adreszijde vonden in Hemeltje-hemeltje.
Een ziedend ogenblik begreep de barones dat Jules werd gemarteld door de verdachten van de Larixweg, en zij rukte de deur open.
Daar aanschouwden haar ogen, hoe Pingel en de Boom iets aan elkaars handen stonden te plakken, waarbij de forse man kreten wegschoot als een stamklant uit de hel.
Ze werd met enkele zeer Hollandse woorden op de hoogte gebracht van het Boom-Pingel-leed.
Ja, Pingel had zijn collega willen verlossen; doch de pleister, warm geworden door dit gewriemel in een super-zomerse temperatuur, had de bevrijder ook aangelikt. Niet zo ernstig als de Boom; maar toch voldoende intens om hem bevreesd te doen peinzen over zijn piano-carrière.
Ze stonden daar samen nerveus te handjeplakken, alsof het slot van het spelletje hun uit de herinnering was geschoten en zij niet meer konden ophouden.
Dora zag alleen de handen van de Boom, die tot bloedens toe rood waren met ontvelde delen en gezwollen bulten bij de polsen. Een drift tegen manlijke onhandigheden blindeerde haar meelij.
‘Dat doe je toch met olie!...’ zei ze, en was met twee stappen bij de keukenkast en terug. Ze goot een scheut slaolie over de wriemelende mannenhanden, ‘Inwrijven!’ beval ze, ‘dan laat het direct los. Is ook goed voor de huid!...’
Het kermen van de patiënten kreeg een andere nuance. De Boom trachtte te zwijgen, sloeg hier en daar nog een scheur in de goede moraal, en betreurde kennelijk zijn optreden in het bijzijn van deze dame.
Zij vergat er haar ragoût en andere narigheden voor. Vrouwen kunnen zo veel meer dan mannen, als het op koestering en verpleging aankomt! Ze drong Pingel aan de kant, had hem met twee forse rukken harerzijds en één ge- | |
| |
fluisterde aanroep van zijn kant, los. Ze begon met zachte, ferme bewegingen de olie onder de pleister te poetsen. Ze zag de geschonden huid, die als gebrand in blaren en bloed stond.
‘Ach, arme Boom,’ zei ze opeens heel teer, ‘stil maar, hoor! Stil maar!...’
En kijk, als getemd week de pleister en liet zich oprollen. De hele handen langs, de vingers, de nagels - de handen konden mekaar loslaten, en nog hield ze niet op - ze wreef door tot in de manchetten van het prachtige uniform.
‘Wat verschrikkelijk,’ klaagde ze, ‘wat ellèndig, Boompje!...’
De mannen hielden er hun adem van in. Pingel wreef de eigen grijpers alsof hij 't koud had. De Boom zat met zijn betraande ogen verankerd aan haar hevige hellingen - hij knipoogde tegen te sterke glanzen in het brokaat. Nu hij zich een Boompje wist, voelde hij zich in bloei komen.
Ze sloeg haar ogen naar hem op. ‘Is dit beter?...’ vroeg ze stil. Want Dora had in de loop van haar bittere leven verstand gekregen van handen. Ze had de kluiven van heel wat mensen gezien, en er was weinig ontroerends bij geweest.
Ze herinnerde zich vlijmscherp de dag, dat ze een afschuw had voelen komen tegen de vingers van Roje Gerrit.
Maar deze handen, van de Boom, waren sterk en goed en vriendelijk, al kon hij er allejesses goed mee toveren, en al had hij er heel wat kerels mee de mosterd in gejaagd.
Ze hield de handen even vast, en ze sloeg haar ogen niet neer voor de verwarde blik tegenover haar, juist teruggekeerd van een bergtocht beneden haar hals.
‘Wordt de pijn al minder?’ verduidelijkte zij.
Hij knikte sprakeloos.
Als hij zijn mond had geopend, zou hij hebben gezongen.
En Pingel herhaalde: ‘Je bent onbegrijpelijk reusachtig, Door!’ net als eerst bij de voordeur.
Ze had geen tijd voor hen. De ragoût moest wederom tot de orde worden geroepen, de soep moest worden aangelengd, en snel worden opgedaan. Over haar schouder zei Dora: ‘Roep de Fijne hier!’
| |
| |
En reeds begaf Pingel zich met baronnentred naar de zitkamer, waar de Fijne zich zat te warmen aan het prinsesselijk uitzicht. Bah, wat een situatie! Opeens zag Pingel een parallel met het plakplastic dat hen zo juist had verlaten.
‘Amadé,’ sprak de baron, ‘Thera heeft je hulp nodig.’ Hij glimlachte naar de vrouwen en liet zich schijnbaar kalm neer in een zetel. ‘God, wat wordt het warm,’ converseerde hij. De tuin stond nu als een soort groenzilveren spiegel over de open deuren te trechteren met gloeiende lucht. ‘Misschien kunnen we beter sluiten,’ stelde de baron voor.
Maar: ‘Ach, nee, mijnheer, zulk pràchtig weer!...’ protesteerde de prinses half verlegen. Waarschijnlijk kwam ze uit een ijskoud land waar het altijd regende en mistte. Of uit een heel duur zuiden, zodat ze dit soort temperatuur kon verdragen.
Amadé was opgerezen en na een glimlach, warmer dan welke tuin ook, begaf hij zich naar Thera.
Het ontging de baron niet, dat de ogen van de prinses de jongeman volgden met een blik van genegenheid en - kon het zijn? - verdriet. En dat de hofdame haar werkgeefster scherp in het oog hield - geen tedere of zorgzame expressie leek haar te ontgaan. Ja, die hofdame vervulde de baron eigenlijk een beetje met bekommering. Ze was hem te intelligent.
De Fijne vond Dora zeer geënerveerd. Ze roerde in pannen als een zenuwpatiënt, vloog heen en weer, greep tweemaal een bord zo slordig vast dat het bijna aan scherven ging.
‘Kan ik je helpen?...’ vroeg hij vriendelijk.
Dora bespeurde in de weke klank van zijn stem het bezinksel van tederder en lieflijker kout. 't Was helemaal niet moeilijk, de Fijne te zijn en overal bij de penoze te worden geëerd, als je zo op fluweel liep en met de mooie meiden mocht vrijen! Ze keek hem vlak in zijn zoete ogen en zei: ‘Je moet dat mens niet verder opjenzen, Fijne! Zaken gaan voor, dat weet je, en dalek moeten ze omver.’
Ze graaide weer zo aapachtig tussen de borden, en schoot naar de la in de keukentafel, waar ze ook tekeer ging of er
| |
| |
vlooien in zaten.
‘Wat doe je toch?’ informeerde de Fijne.
Typisch voor zijn stijl, om beschaafd over iets anders te beginnen.
‘Ik zoek dat flesje met slaapstuf,’ bitste ze, op de reling van haar zenuwen. Ze deed nog een haaiegreep tussen uitgeknipte recepten en lepeltjes. ‘Godgrijpme,’ zei ze voor de vuist weg, ‘ik móét die troep hebben - het moet nou úít zijn!’
Maar over haar praat heen klonk de kalme stem van de Fijne, die ze opeens een beroerde tjeem vond hebben: ‘Dat flesje heb ik kapot laten vallen naast het putje - en de hele zaak d'rin gemikt.’
Ze schoot overeind als gebeten. ‘Wàt?!’ hijgde ze.
Hij glimlachte. Ja, de aap, de mislukte grabbel glìmlachte!! Alsof daar nog reden voor kon zijn, nadat hij Dora dit wapen uit handen had gemept.
‘Wat wou jíj dan!’ kefte ze.
Hij maakte een sussend gebaar met zijn gemanicuurde hand. ‘Stil, Door,’ zei hij. Allemaal met die milde, verliefde stem, alsof hij niet kon ophouden, tegen prinsessen te kletsen.
Hoeveel vrouwen had hij eigenlijk in de versuffing gedraaid, met die stem?...
‘Ze hebben ons zo uit en te na gezien, dat we niets meer kunnen doen,’ legde hij uit. ‘Al zouden we die twee vrouwen in slaap maken voor vijftien dagen - dan nog zullen ze zich, als ze wakker worden, teveel details herinneren om ons veilig te laten zijn. Het kàn niet meer. We hebben de keus tussen ze laten gaan en ze dood maken. En tegen dat laatste verzet ik me.’
Ze liet de lepel in de soep los, omdat ze hem er anders mee in z'n gezicht zou kletsen. Nog wilde ze àlles doen, om die wijven daarbinnen de slaap in te gieten. Maar dat hij haar de wet kon voorschrijven, maakte haar witheet.
‘O, ja?’ keef ze, ‘verzet jij je ergens tegen???? Ben je weer es ergens te fijn voor, ròtknoedel? Heb je weer es iets tegen iets, schijt-lap-met-'n-mooi-randje??’ -
Doch toen kierde achter hen de keukendeur, en de hertog
| |
| |
doorsneed de woordenstroom met zijn verontwaardiging: ‘Maar lieve Thera, ik begrijp niet, dat je die man liet úít-praten, met zo'n afschúwelijke woordkeus!... Marcel had je toch te hulp kunnen komen?... En anders ik, dat wéét je!... Ik kan er echt niet bij, dat je hem niet de deur hebt uitgejaagd, en de politie gebeld!... Jullie wonen hier waarschijnlijk iets te afgelegen!....’
‘Ja,’ murmelde de barones, en gaf een klap met haar lepel op de soep, dat de spatten op de muur zaten. ‘Ik was d'r helemaal kapot van!...’
‘Dat merk ik, lieve kind,’ stemde de hertog toe.
‘Ik hoop, dat ik níét stoor,’ kweelde mevrouw d'Azur, om een verdekte kier van de deur, ‘ik wilde u zo graag helpen, mevrouwtje!...’
‘Ach,’ lachte Amadé, ‘u zult langzamerhand toch ook wel honger krijgen, mevrouw, is het niet?...’
‘O, niet in 't minst,’ weerstreefde ze, en snoof alsof ze de pan leeg kon ruiken. Ze ving zijn geamuseerde blik.
‘En dan te denken, dat Dora al deze beslommeringen in haar eentje gemakkelijk áán kan,’ zei hij mild. ‘Wat een juweel is zo'n huishoudhulp toch eigenlijk!...’
Hij ging beschaafd langs de dames de keuken uit.
|
|