Ze knikten beiden.
‘Nou, dan kan ze dus tòch een kop koffie met snurk hebben, jongen!... Alle drie wijven een fikse slok, en wij een greep in de heilige hoek en wèg wezen!...’ Hij scheen Olympische ideeën te hebben omtrent wegwezen.
Er kwam een kwalijke onzekerheid in Pingels ogen. ‘Verdomd...,’ zuchtte hij, en ging rechtop zitten. ‘Dàn is ze onschuldig in de ogen van die smerissen,’ voerde hij aan. ‘Kan niemand haar wat doen!...’
Ze keken gezamenlijk naar de Fijne, die het sjieke hoofd had gebogen en leek na te denken.
‘Ik zou het graag ànders willen doen,’ zei hij langzaam.
Pingel en de Boom wisselden een bliksemblik.
‘Hoe dan?’ vroeg Pingel vlijmig.
De Fijne dacht na met getergde ogen; hij haalde bijna de schouders op. ‘Kijk es,...’ vervolgde hij nog trager, ‘we moeten, nu alles anders loopt dan we hadden geplanned, de zaak zéér omzichtig aanpakken...Dat prinsesje is heus niet voor de poes, hoor!’
‘Nee,’ stemde de Boom toe, ‘maar ook niet voor de kater.’ En dat was toch wel duidelijk.
De Fijne deed alsof hij Pingels grijns niet zag. ‘We kunnen die vrouwen niet koud maken,’ zei hij kalm. ‘En als ze na een verdoving zouden bijkomen, kunnen ze tot in de finesses ons uiterlijk beschrijven. Als je daarbij Dora ook nog slachtoffert, is je boot voor eeuwig aan. Vergeet niet, dat we niet weten, wàt er in die juwelenkist zit.’
‘Late we dan effe kijke,’ stelde de Boom voor.
‘Nee,’ zei de Fijne, en strekte een aristocratische, maar toch wel gespierde hand uit.
Er viel even een stilte, waarin geschater uit de keuken doorklonk.
‘D'r is d'r nòg een, die koffie mot hebbe,’ zei de Boom dromerig.
En de Fijne hoefde heus niet driemaal te raden.
‘D'r is er maar één, die koffie moet hebben,’ stemde Pingel toe, ‘en nou meteen.’
Ze grepen ieder een arm van de Fijne. Die deed een