Uit enige bijkeuken kwam Jules tevoorschijn sloffen met gefronste wenkbrauwen. Het was niet duidelijk of hij had zitten slapen, of bezig was zich te restaureren van een geluidsschok.
‘Er is gebeld,’ zei de barones.
‘Nou, je mot een steen zijn, ajje dàt niet heb gehoord!’ mommelde Jules en liep op slome uniformbenen naar de rinkeldeur.
De twee dames schreden door de hal de zitkamer binnen.
‘Werd daar gebeld, lieve?’ informeerde de baron huiselijk. De warmte had hem al vroeg op de dag te pakken: zweet parelde op zijn voorhoofd.
‘Ja,’ antwoordde zijn pseudo. ‘Jules doet open.’
Zij had nog niet uitgesproken, toen Jules klopte, de deur eerbiedig opende, en doodsloom aankondigde: ‘Politie.’
En binnen stapten twee fikse meneren van de Openbare Orde.
‘GOEIEmorgen,’ zeiden de heren; en zij leken het te menen.
Mevrouw d'Azur had nog een revérence los hangen, de prinses neeg glimlachend het hoofd, en dat bracht de binnenkomers opeens op een veel hoger plan van beweging. Zij bogen terug - een goeie morgen was kennelijk onvoldoende geweest. De overigen groetten eveneens.
‘Wij komen controleren,’ zei een van de heren con sordino.
‘Ach, wat attent!...’ prees de hertog. ‘Met het oog op - ja, ik begrijp het!’
De barones zette de koffiekan voorzichtig neer, en zei tegen de hofdame: ‘Wilt u zo vriendelijk zijn, even de honneurs waar te nemen, mevrouw? ... Dan kan ik de heren te woord staan....’ Ze glimlachte de kring rond als een leeuwentemster - en inderdaad, niemand hief een klauw.
Met een savoir vivre dat aan het ongelooflijke grensde, loodste zij de twee heren de kamer uit, naar een spreekkamertje naast de voordeur. ‘Mag ik u een kop koffie aanbieden?’ vroeg zij allerliefst.
Maar nee, zo ver strekte de controle van de politie zich