| |
| |
| |
8
Toen Jules namelijk de vlag had gehesen, wendde hij zijn ogen naar rechts, waar de laan verloren ging in prachtige bochten. Hij had daarvandaan weinig te verwachten, maar ieder die zijn vakanties bij herhaling heeft doorgebracht in Itralië, of in Nor-wegen, weet dat je juist de mooie bochten in de gaten moet houden.
De speelse setter had een afgelegen gesprek met de Afgaan van Van Wttendijck, vogels floten - een vlinder zwieretuimelde langs bloemen in het middelste plantsoen. De rust zou volmaakt zijn geweest, als niet van links enig zeer rustig, decent motorgeronk merkbaar was geworden van een grote wagen - Jules onderkende een duur merk. Hij keek.
Het was een lichtgrijze auto van ontzagwekkende afmeting. Op drie personen na was de voiture leeg. Het ding lonkte met spiegelruiten en lak en chroom, en voorop wuifde een standaard met een wimpel!...
Jules deed een apegreep naar de vlaggestok. Hij rukte aan de pin, die niet meegaf. Hij zei met bliksemogen iets binnensmonds, hij sloeg met zijn vuist aan de tegenzij van de pin, die piepte. Hij kraste zijn nagels eraan, grijnsde glimlacherig naar het uniform achter het stuur en boog met versierde agent-gebaren naar de inrij. Toen begaf de vlaggestok het, en zwiepte neer, vlak achter de wagen langs, die koel tussen de open hekken zwenkte en wandeltraag over het grint ruiste.
Achter het glas was een straling van vrouwengelaten, blank met mooie ogen en glimlachende lippen - oorhangers - -
| |
| |
iets van zacht bont, of was het haar.......?
De auto stond stil bij de voordeur.
Jules snelde in atletendraf toe. In zijn denken tuimelde verbazing over dankbaarheid: hij had alles in orde gehad, maar die verdomde vlag wou niet, en ze hadden hem toch begrepen. Maar hoe kwam die prinses zo vroeg?... - Want in zijn herinnering klonk nog warm het wijsje van de verre toren, die net half tien moest hebben gezegd.
Enfin, daar was ze dan; en God mocht weten, welke taal ze sprak.
De chauffeur hield het portier open; een hoog gehakt vrouwenvoetje piepte naar buiten en zette zich op het grint.
Jules schelde een elektrische roffel aan de deur. Daarbinnen was een gekakel, alsof iemand een slaperige kip greep.
De bezitster van het vrouwenvoetje was niet mooi of jong - zij was ouwelijk, scherp en mager, maar onzegbaar voornaam. Onder te donker geverfd haar stak een scherpe neus de brand in haar glimlach - haar ogen leken alles al te weten van Jules.
Hij boog en glimlachte ook, en vroeg in het Frans of hij kon helpen met de koffers; want hij had es zes maanden opgeknapt met een Waalse jongen, en beheerste de Franse taal tot en met het jargon over lettersloten. Doch haar antwoord schoot hem op bonte wieken voorbij, want wat er na haar uit de wagen kwam, was te mooi voor één prinses - dat was goed voor een dozijn, dacht Jules. Terwijl hij het portier vasthield en met zijn andere hand aan de pet tikte, zweepte een giftige jaloezie zijn brein. Dat prinsesje was veel mooier dan die snert-krantefoto had kunnen tonen!... En hij, stòmmerd, had de Fijne zelf op het spoor van een vermomming gezet! Hoe moest dat nou?... Hemeltje, hemeltje, ze leek zèlf wel een juwelen-koffer, zo veelbelovend en tastprikkelend!
Ze lispelde een accentrijk ‘dankuwel’ dat hem diamantig door z'n gehoor flonkerde, en ging voor de oudere vrouw uit naar het bordesje bij de deur.
En kijk, de chauffeur had de bagageruimte geopend, nam
| |
| |
er enkele roomblanke koffers uit, een hoededoos, en een soort vierkante fluwelen bloemvaas, waarvan de zwarte zwijgzaamheid kostbare melodieën neuriede. Kronen en hangers en ringen! Armbanden en steekspelden en God-weet een ring door haar schattige neusje!...
Jules stak zijn hand onbevangen uit om de man te helpen dragen. Doch deze gehoorzaamde alleen de snijstem van die magere, en zeulde alles alleen achter haar aan.
‘Hindert niet,’ dacht Jules getroost. ‘Dadelijk krijgt hij koffie.’
Dat was het moment, waarop achter de gesloten deur de barones haar laatste herhaling van ‘ik zàl hem!’ had weg gesist. Als er nog enige sluikheid in haar zieleleven was geweest, dan was die nu opgekamd door de belfanfare, waarvoor geen adellijk persoon een verklaring kon bedenken - het was te vroeg voor prinsessen en Jules had zich nu maar doodstil te houden, na dat misselijke kroontje! Ze zou hem krassend van verdoemenis het uniformjasje uitbezemen, en dan privékleed en gordijn met water ontkronen. De vlegel stond daar voor de deur! Ze zou hem áánspugen, dat zou ze! En dus rukte ze de deur wijd open, met daarachter haar mond nog wijder - en ze staarde met verongelukkende razernij in twee vrouwengezichten, die ze van pure opwinding ook niet mocht.
De oudste, mager als smeedijzer, knakte tezamen in een revérence die geen navolging vond. ‘Vergeeft u ons,’ zei de jongste, een akelig mooi wicht met een schattige stem - dat moest Thera zichzelf bekennen - ‘wij zijn veel te vroeg, madame.... Maar de wagen reed zo snel, en uw land is toch niet zó uitgestrekt als wij dachten.... En ach, madame -’ zij aanschouwde op haar beurt achter de prachtige vrouw in goudbrokaat een voornaam uitziend dik ventje; de begeleidster gooide zich in een tweede revérence; het leek ochtendgymnastiek. ‘Monsieur,’ hernam het mooie meisje, ‘u zult begrijpen, wij konden toch niet in een café gaan!...’
De begeleidster had nu de zwart fluwelen urn van de chauffeur overgenomen. De blanke koffers stonden in gelid
| |
| |
naast haar, en achter alles doemde een zwetende Jules die wenkbrauwen optrok en voorzichtigheid mimeerde.
De chauffeur trok zich terug. ‘Hebt u hem gezegd?...’ vroeg de schoonheid aan de stokvis.
‘Alles,’ antwoordde die.
Zij richtten gezamenlijk hun glimlachen naar binnen.
‘Godv-líéve prinses...!’ sprak de barones, en leek haar onaanwezige sleep weg te duwen met haar ene been, zodat de deftige man achter haar een sprongetje pleegde, ‘hm-hm, -’ de barones moest even nadenken; ‘het is ons een lieve - eh nee, een eer, geloof ik - nou ja, welkom, komt u gauw binnen! Wij verwachtten u al en zeiden juist tegen elkaar: ‘hoe laat zou de prinses nu eigenlijk kunnen arriveren?’... want ja, net wat u zegt, het land is niet zo groot, je schiet gauw voorbij, en je kan toch niet voor dit of dat in een café gaan, als je 'n gekroond hoofd bent - Jules! De koffers, en dat zwarte toilettasje!’
‘Nee, merci,’ ontkwam de oudere, ‘dat draag ik altijd zelf bij me....’ Ze leunde achterover in de lucht alsof ze nog een paar revérences kwijt moest.
‘O, wat fijn,’ knikte de barones allerbeminnelijkst. ‘Komt u toch binnen, het is buiten zo eh - zonneschijnachtig....’
Ze traden in de schaduw. De gastvrouw sloot de deur.
‘Ik vind het fijn, dat u er bent,’ converseerde zij voort. ‘Je weet tegenwoordig niet, wat je onderweg kan gebeuren - hm, Pingel - Ja, dat is de baron, ziet u - komt u toch verder, hoogheid....’
De baron was inmiddels naar voren getreden en overklom zijn eega's gesprek door kanten mantels en een mallotig hoedje op te hangen. Hij vroeg hoe de reis was geweest, en of hare hoogheid en hm, mevróúw wellicht wat vermoeid waren?... Wilden zij zich misschien eerst even verfrissen?...
Nee, dat wilden de twee voorname vrouwen niet. Zij zagen er trouwens zo fris uit, dat alleen echt vorstelijk bloed een lange reis in een auto zo beheerst had kunnen volbrengen, dat bleek.
De prinses was, toen zij eenmaal gezeten waren, zeer het
| |
| |
aankijken waard. Zij was niet overmatig opgemaakt, doch zo innig edel, dat men bijna het gevoel kreeg, met elk gewoon woord onoirbare taal te uiten. Ze had een zachte glimlach en peinzende ogen - haar profiel was ondefinieerbaar vriendelijk en haar tanden waren van het witste en regelmatigste ivoor dat men zich kon denken. Ze droeg weinig sieraden. Maar naast haar begeleidster stond het fluwelen topgeheim, en je hoefde heus geen Dora of Pingel te heten, om te begrijpen dat daar geen verse garnalen in zaten voor twaalf-uur. Wat een omvang!... En zo decent gesloten met een matgouden slotje, waarop een smal-sleuvige sleutel moest passen. Nou ja, zonder sleutel was dat ding eventueel heus ook wel open te krijgen, als je eenmaal ging delen. -
‘Suiker en melk in de koffie?... En u, mevrouw?...’
Vervelend, ze hadden haar naam niet verstaan, toen ze zich in de vestibule voorstelde.
‘Ach, ik wou zo graag nog even wachten met koffie,’ zei prinses Eline zacht. ‘En u, Maruja?...’
‘Ik wil héél graag wachten,’ stemde de oudere vrouw gretig toe.
De barones voelde haar plan haperen, maar was tegelijkertijd opgelucht, dat ze het bezoek haar gekroonde heuvels niet hoefde toe te wenden. Ze moest zien, even naar de keuken te komen. Hoewel het ook vervelend zou zijn, met een natte plek van achteren binnen te komen... Die verdomde Boom ook!...
‘Wat een héérlijke tuin!’ prees de prinses. ‘Zo veel bloemen, die wiegen in de wind!...’ Van haar zetel af was een goudkleurige schommelbank zichtbaar, die het hevigste wiegde. Er hing een lang, bevallig been uit in een witte broekspijp.
‘Dat is Amadé,’ zei de barones. Ze wist zelf niet hoe ze bij die verkorting kwam, maar het roerde haar, ze was er opeens vertrouwd mee. ‘Ik zal hem roepen.’ Ze schoof scheef langs hen heen naar de buitendeuren, om haar kroontje weg te houden. Terwijl ze keurig adem innam om Amadé te roepen met een lieve stem waaruit hun harte- | |
| |
lijke, intieme vriendschap mocht blijken, sprak de prinses: ‘Ach, lieve mevrouw, doe dat niet - ik wil hem zo graag een beetje verrassen!... Iets minder formaliteit, vindt u niet?...’
Ze lachte allerliefst, een beetje verlegen. God, wat kunnen prinsessen toch schattig glimlachen! Waar leren ze dat? Hebben ze een speciale glimlach-docente, en oefenen ze 's avonds voor het slapengaan, of 's morgens bij het opstaan? En wat doet een prinses, als ze met geen Godsmogelijkheid lief kan glimlachen - is ze dan ernstig, of laat ze zich opereren aan haar grinnik?...
Juist dat gewone, dat vriendelijke, onbezorgde - wat stond dat ver van de barones af!... Het opende perspectieven naar beschaafde harmonie, zonder uniformen en fluitjes en gegil om de straathoek, geen gerèn of hartklopping, geen verhoren - enfin - Jezus, nou had die ouwe taart iets gezegd, en ze had niet opgelet!...
‘O, ja, stèllig!...’
Het leek geen goed antwoord.
O, mevrouw Maruja had gevraagd, of ze iets tegen roken had - - ‘O, nee, niets!...’ Haha, ze had het even verkeerd begrepen. Hm, hm.... Al wou 't mens er drie tegelijk aansteken. Wat deed ze ook met zo'n onzinnig accent vlak onder haar steekneus....
De barones was gestoord door dat verdomde kroontje, dat haar hele stuur bedierf! Ze scharrelde om de gasten heen als een kreeft met 't spit. Ròt-Jules!... ‘Ja, mannie, dat ìs zo!... Hahahaha!... Mijn man is soms zó grappig!...’ Hij had iets gezegd over de dienstbooi, die nog niet terug was van de boodschappen - nou, wat moest die prinses nou ook om half tien hier?!.. De mooie troel, met haar lieve ogen en jubelstem!... Ze moesten het huis straks maar afsluiten, als ze sliep, want er moest geen vent naar boven sluipen.... Kerels waren niks waard, als er een mooi snoetje in de buurt glom. Kijk Pingel nou, die zat op de leuningen van zijn stoel te vinger-oefenen; en maar grinniken - hij leek wel een kapot uurwerk. Haar liet 'ie praten, dat de vellen bij haar harses neerhingen. De barones wrong haar gedachten uit
| |
| |
voor hogere onderwerpen - dat adellijke bekje zou wel geen verstand hebben van parels-vingeren. Je moest gewoonweg oppassen, dat je van pure zenuwen niet ging zitten trainen voor de aaigreep. God, God - zat je in dezelfde kamer met een bloedechte prinses, vol deftige gedachten en rijkdom!...
En aldoor stond daar een soort fluwelen torentje-bussekruit naast die oudere - dat kòn een tas zijn; maar de flonkers zongen langs alle kieren een lofzang op de glim.
‘Ja, vindt u ook niet?...’ Die neus had gezegd dat het mooi weer was. Andermans tijd opvullen met loze kletspraat. En maar glimlachen en buigen. - ‘Ja, o, we geníéten altijd van de tuin! Soms sta ik voor het raam, en dan zeg ik: Marcel, Marcel - kíjk nu toch eens, hoe bééldig die magnolia bloeit!...’
Ze ving zijn blik, vol bewondering. Hij hield zelfs op te vingeroefenen. Die vrouwen zouden nog denken dat hij zenuwpatiënt was. -
De baron van zijn kant, trachtte waarlijk, zich in het gesprek te dringen. Maar ten eerste had de visite zo veel loftuitingen in het praatzakje, dat hij er al moeilijk anders aan kon deelnemen dan door knikken en buigen - en ten tweede werden de allerkleinste stiltes volgerateld door Thera, met een praatstocht, alsof ze tot in de hoeken haar geest moest luchten. Verdomd, de laatste keer had ze waarschijnlijk alleen gezeten! Daarom was ze misschien ook in de eerlijkheid verdwaald. De arme meid was gaar geworden. Dit gerèl was opgekropt, er was geen houden aan. En wat ze zei, was jammer genoeg niet allemaal even intelligent! Pingel hield zijn getrainde hart vast. Eigenlijk - en die gedachte kwam nu pas in hem op - zou het puik zijn, als Thera ook een kop koffie kreeg, met een drupje erin.... Dan was ze stil, en - o, nee, in deze make-up zou ze niet voor onschuldig kunnen doorgaan.
‘Ik vind het toch niet leuk, dat Amadé zo lang in de tuin blijft!...’ pruilde de gastvrouw een beetje overspannen.
Doch de prinses verontschuldigde dat subiet: ‘Lieve mevrouw, we zijn zo vroeg - mijnheer kan er nog niet aan hebben gedàcht, dat wij er al zijn!...’
| |
| |
Allercharmantst, om dit zo te stipuleren. Maar ze verroerde geen vin om hem te leren kennen - was dat gewoonte onder prinsessen en hertogen?... Of wilde ze eerst van de reis bekomen, voordat ze zich op de huwelijksmarkt gooide?
De baron zei: ‘Hij is een bizonder aardige kerel.’
Dat klonk goed en het was nog waar ook. Hij had vier maanden met de Fijne in één hok gezeten, en in die tijd had hij goede manieren en een bepaalde levensstijl leren waarderen. Tijdens de lucht had een Rotterdammer gezegd: ‘Zit jij met de Fijne? Dan ben je goed af!’ Want officieren van justitie en rechters mochten deze delinquent dan uitermate gevaarlijk achten door de combinatie van een knap uiterlijk, gepolijste manieren en vlugge vingers - de jongens vonden de Fijne zéér maatschappelijk. Hij had ook al twee keer een klabak verdedigd tegen de jongens, als zo'n vent niet wist dat 'ie gevaar liep.
Maar dat kon je een prinses niet allemaal uitleggen - ze zou het niet begrijpen. Alle bliksems, wat was die meid mooi!...
Thera zat door te karnen over die aardige hertog. De koffie stond haar aan de boorden van haar ziel, dat was duidelijk.
Doch toen kwam er beweging in het tafereel. Het prinsesje had een snaaks mimiekje, toen ze zei: ‘Ik zal naar hem toe gaan.’ Ze lachte naar haar begeleidster. De baron bespeurde een klein vonkje van verstandhouding. Mocht dat kind asjeblieft!... Moest ze zich daar onbevangen aan die kerel gaan laten kijken, terwijl zíj hier binnen zaten - en wat stond haar dan nog te wachten (wat ze nog helemaal niet wist)!...
Pingel voelde zijn hart een minuscuul beetje week worden. Hij sterkte zich aan de aanblik van het fluwelen foedraal, en dat hielp goed.
De prinses liep de open tuindeuren door, op zeer slanke benen. Ze schreed - de baron zag het opeens. Prinsessen lopen anders dan middenstandsvrouwen of Dora's. De zon ving haar lichtbruine krulhaar en zette er een kroon van glanzen op. Ach, en misschien kon ook alleen hoge adel zo onvervaard het levenslot tegemoet gaan - Pingel werd er
| |
| |
ontroerd van. Hij keek even voor zich en ving de blik van de hofdame. Mevrouw Breitenstein d'Azur, had ze zich voorgesteld, toen Dora in de gang stond te snateren. Ze glimlachten beiden. Pingel had het gevoel, dat het foedraal ook glimlachte.
Hare hoogheid liep nu over het gras. De Fijne leek wat te horen - hij boog zich uit zijn bank, en riep iets. Het was net een film. Zij liep gewoon door. Binnen hoorden ze haar lachen. Op dat geluid boog de Fijne zich zo rap uit zijn schulp, dat hij bijna tuimelde. Hij keek haar schaapachtig aan. Hij vloog overeind. Hij nam haar handje en kuste het. Ja, de Fijne kòn dat!... Het zou Pingel niet hebben verwonderd, als die twee nu samen waren begonnen te zingen. Een duet. Met violen en harpen achter de rododendron. Het meisje liet haar zakdoekje vallen. De jongen raapte het kwiek op. Zij had even een raadselachtige glunder, voordat ze hem dankte. Ze gingen samen in de schommelbank zitten.
‘Als 't ding maar niet in mekaar kraakt,’ dacht baron Pingel panisch.
Mevrouw d'Azur leek ook last van de harp te hebben. ‘Ze hebben mekander nog nooit ontmoet,’ zei ze ontroerd. ‘Wij zijn zeer blij met uw intermediair....’
Het was een eerste stap naar minder formaliteit.
De baron knikte verlegen-vriendelijk. Ze moesten nu niet aangedaan worden - er was nog heel wat te doen, vandaag.
Daar buiten ging het ook goed. -
De barones ademde zichtbaar ruimer. De hofdame glimlachte pieus.
‘Wilt u nog geen koffie?...’ informeerde de barones.
Maar nog vóór de baron haar had kunnen bewenken dat ze niet de ene in slaap kon jagen en de andere buiten laten zitten, antwoordde de hofdame reeds: ‘Madame, de dag is nog zo lang!... Mogen we éven wachten?... Als u zelf wilt - gaat toch uw gang!...’
De baron voelde een rare klopping in zijn hart. Er moest worden opgeschoten. De Fijne werd nu gedwongen een stuk bevallig hoffelijkheidsspel weg te geven; en al zou hem dat weinig moeite kosten met zo'n tegenspeelster - dan nog
| |
| |
was het overbodig. Het kind had al lang moeten slapen, en die steekneus ook. Wat hadden ze met de chauffeur van die reuzewagen afgesproken? -
Als een echo vroeg de barones: ‘Uw chauffeur is weggegaan - heeft hij verzorging?...’
Die vreselijke, alwetende ogen van dat hofmens! ‘Ja, hij heeft vrienden in de buurt. Wij kunnen hem daar bellen.’
Nee, Dora had niets moeten vragen - het maakte een haastige indruk, weinig voornaam. Als je een prinses op visite krijgt, kun je niet binnen een half uur naar de chauffeur vragen - ofschoon, waarom niet?
‘Houdt u van muziek?’ informeerde de baron.
Hij zag meteen de frons van de gastvrouw: geen gerucht naar buiten toe!... Hij had gewoonweg pijn in z'n mond om die woorden.
‘O, ik ben dòl op muziek,’ beaamde mevrouw d'Azur.
Maar kijk, daar toonde de barones dan toch een verfijnde tact, die mannenzorgen gladstreek en lichtzinnige woorden versteef tot lieve conversatie: ‘Dan moet mijn man straks eens iets voor u spelen,’ zei ze. ‘Hij speelt werkelijk voortreffelijk - wij musiceren vaak na het eten.’
Er was geen tegenspraak mogelijk. Al hadden tien hofdames op dat ogenblik gesmeekt om ogenblikkelijke muzikale verhoring - dan nog zou het na het eten hebben plaatsgevonden. Na de koffie, wilde dat zeggen.
|
|