| |
| |
| |
5
De zon, populairste en oudste plafonnière van de hele wereld, hielp de wekker: toen de laatste losbarstte in het beoogde geratel, stak de zon een gouden straaltje langs de daklijn van Klaverstraat 54, regelrecht in tweehoog-achter van Madeliefstraat 13A. Want het is natuurlijk niet waar, dat zulke lieve dingen als mooi weer en zonneschijn er alleen zijn voor de goede mensen - iedere geestelijk volwassene weet, dat hij er óók van kan meegenieten. -
‘Half vijf precies!’ zei de Boom. ‘Mooi weer.’ Hij krabde zijn hoofd. ‘Ik geloof dat ik luis heb.’ Maar met dat laatste vergiste hij zich - hij was blond, en dat moest even wennen.
Pingel had geen tijd nodig om tot zichzelf te komen - hij was nooit ergens anders. ‘Daar gaan we!’ zuchtte hij, en rekte zich in de lengte en in de breedte, al hielp het niet: hij bleef kort en dik. ‘Vandaag zijn we rijk en zonder zorgen!’
Niet aldus de Fijne, die zich moeilijk uit een duistere put van slaap hees, en wiens ziel kennelijk vrij was gebleven van welk kroontjes-stempel ook. Hij lag stil te martelen, zuchtend en ogen dichtknijpend tegen de traktatie van de zon.
De Boom, uit bed en vol actie, boog zich over hem heen en klopte hem liefderijk door de dekens heen op zijn heup. ‘Je ziet d'ruit als een levensgrote prins!’ prees hij. ‘As ik die prinses was, sprong ik nou meteen op je dekens!’
Hier moest de Fijne toch om glimlachen - wellicht vleide hem het beeld. ‘Blijf uit de buurt,’ mompelde hij, ‘ik zal dadelijk moeten nakijken, of je geen kroontje op mijn lijf
| |
| |
hebt geprutst.’
Maar de Boom zei, zich beheerst te hebben. Ze kleedden zich eensgezind aan. De Fijne besloot, met het oog op zijn gestempelde broek en de zonneschijn, een tennisbroek aan te doen met een bevallig shirt. Pingel stond daar midden in het wassen van stil: ‘Zou zo'n prins vrijen met een tennispak an?’ vroeg hij.
‘Die vrijt altijd,’ verzekerde de Boom hem, over hem heen in de spiegel zijn blondheid kammend, ‘al had 'ie alleen een lauwerkrans of een ridderorde!’
De Fijne trachtte uit de verte langs hun lijven uit de spiegel enig beeld op te vangen van het eigen aanschijn. Hij besloot voorlopig geen leflok meer te nemen, en zeker geen snor. Dit was het heerlijke begin van een voornaam leven. Hij besefte weliswaar dat hij nog éven na het opstrijken van de buit zichzelf moest worden, alleen om de politie een onschuldig boevengezicht te tonen, en niet een verdachte prinsen-gelijkenis. Maar als 'ie eenmaal veilig in het buitenland zat, - nou!...
Hun ware instrumentarium zat in een emmertje, dat afgesloten bij het kwasi-vistuig hoorde. Je kon natuurlijk niet wegrijden om kwart over vijf 's morgens, met je plannen op de imperiaal. Er woonden per slot een paar zeurige zoetkoppen in de Madeliefstraat, die altijd op het verkeerde ogenblik uitkeken. Nee, de drie vrienden gingen vissen. Dat de Fijne daarvoor in het wit was, stoorde niemand - hij was nou eenmaal de Fijne, en alszodanig van onherkenbaar patroon. Ze reden feestelijk de hoek om naar het Zuringpleintje, en vonden zo hun weg naar wijder dreven. De wereld was dauwig en jong - een heerlijke dag lag voor hen.
Tot Amersfoort bleven zij vissers. Toen reed de Fijne een bosje binnen, waar de Boom zich kniestotend en elleboogbonkend verkleedde van hengelaar tot geüniformeerd bediende. Pingel deed zijn jack uit en een sjiek colbert aan - de broek droeg hij reeds. Het werd steeds echter. De Boom kon zijn snor niet dadelijk vinden, want die was blijven
| |
| |
steken in zijn trui. Maar na enig wroeten in andermans wol vond hij haar terug.
Ze reden voort. Ze kwamen nu in het gebied van de rijke stinkers en dorpen-vol on-intelligente werklieden. Het zag er door hun ogen in de jonge zonneschijn feestelijk uit.
Toen ze de brede groene laan in draaiden, riep een verre, bedillerige torenklok hun zes slagen toe: ze waren precies op tijd. De rijkdom lag nog te sluimeren tussen zijden lakens in gouden en marmeren ledikanten - de vogels zongen hun ouverture, een enkele haan intoneerde uit een plutocratisch kippenhok. De zon strooide voortdurend nieuwe groene lichtjes over de wagen met de drie aankomende rijkaards. O, het was een opgewekte doos vol levenslust, die daar lenig en voornaam het hek van nummer vijftien in draaide. De garage-deuren stonden open. De Fijne reed schuin het pad naar de voordeur op - hij draaide en gleed soepel ruggelings in de omhulling van het gebouwtje.
Ze stegen uit met hun emmertje - ze strekten hun benen. En nog wisten ze niet of ze moesten bellen of achterom gaan - deden voorname lui dat? - toen een zijdeur in de garage openging.
Daar stond een DAME.
Ze schrokken er even van, want mevrouw kon vannacht thuisgekomen zijn - zo deden die kapitaalkrachtigen soms, verraderlijk tot in de kist.
De dame stond hen even te verblinden, met haar deftige kapsel als een soort wespennest met Kerstbomenglitter - ze had een porseleinen gezicht met laklippen en fluweel-ogen, haar oren torsten decimeter-bellen en haar figuur was volstrekt adem-afsnijdend. Zó hadden de Fijne, Pingel noch de Boom ooit eerder bumpers en kofferruimte verpakt gezien in geel brokaat, zonder dat je moest raden waar of wat.
‘Spelen jullie dojediefje?’ informeerde de dame. Haar stem had ze nog niet vermomd.
‘Dóra!...’ zuchtte de Fijne.
‘Nou, gad, ik kan ook wel wat!’ verweerde ze zich, ontijdig verongelijkt.
De Boom zei: ‘Meid, wat heb je mooie benen!’ Alsof dat
| |
| |
ook bij de vermomming hoorde.
‘Deuren mar dicht,’ antwoordde Dora ferm. Ze schreed kittig op onmogelijke hakjes langs hen heen en sloot met veel vonkerschieters de garage.
‘Zijn die ringen van je mevrouw?...’ wilde Pingel weten.
‘Nee, die zijn van mij,’ antwoordde ze.
Het kon bijna niet, maar die van mevrouw moesten in de safe zijn.
Nou ja, wàt nou - d'r kon toch wel eens wat zijn blijven hangen! -
Ze liepen achter mekaar een gangetje door, en stonden in de keuken, waar het naar dure zeep rook en naar koffie.
‘Ja, we hebben een beetje pech,’ converseerde baronesse Dora met een lieve glimlach waar de valsheid af droop, ‘het dienstmeisje is weg voor een boodschap, en ze neemt daar altijd zo verschrìelijk lang de tijd voor!...’ Ze zuchtte. ‘U weet misschien zelf wel, hoe het personeel tegenwoordig is!...’
De Boom knikte glazig.
‘Ja, vrouwtje,’ sprak Pingel, en trok zich niets aan van haar ontzette blik - als ze niet wist dat hij de baron was, was ze een snertbarones - ‘maar als je nu onze lieve Dora veroordeelt, moet ik je eh - -’
‘je bekkie dicht zoenen,’ souffleerde de Boom al te lustig.
‘tégenspreken,’ oversprak Pingel hem. ‘Zó'n gewetensvol, eerlijk meisje en zó ter zake kundig op íéder gebied -’ Fijne's grinnik ontging haar niet - ‘hebben we nog nóóit eerder gehad!...’
Ze glimlachte even, gevleid.
‘Wat stinkt het hier naar koffie!’ bromde de Boom. ‘Daar wor je nou klaarwakker van!...’
Dora bukte zich en greep een melkpannetje. Maar subiet had Booms forse mannenhand haar goudkleurige zitspier een malse klap gegeven. Dora richtte zich op. ‘As je dat nog één keer doet, bijt ik je 'n vinger van je smerige kluif, en spuug 'm in je gezicht,’ lichtte ze hem voor.
‘Hemeltje, meid, hoe bedenk je 't!’ zei hij en kreeg een blonde kleur.
| |
| |
Ze ging vlak voor hem staan, zo vlak, dat hij haar mollige voorvoegsels tegen zijn middenrif speurde, en ze keek hem steekrecht in de penosekereltjes van zijn ogen. ‘We werken samen alleen om de poet,’ zei ze, ‘begrijp dat!’
De Boom veegde zijn handen af aan zijn uniformbroek, alsof hij ergens in had getast. Hij zag over haar wespennest heen hoe de Fijne een grinnik met zijn keurige hand afwiste en er uitgestreken achter weg kwam.
‘'t Is al half zeven,’ zei Pingel; alsof de prinses dadelijk kon komen binnenstormen.
‘Jij heet Marcel,’ vertelde Dora hem, ‘en ik Thera.’ Ze richtte dan haar donzige lantaarns op de Fijne, die er een snelle prik in zijn achterhoofd van overhield. ‘Waarom draag jij een tennisjurk?’ informeerde ze scherp.
Dat schoot een lading gif in zijn gedachten. ‘Omdat ik hier tout en familie ben,’ legde hij snijdend uit. ‘Het is onder de grote lui geen zede, zich op te pronken als draaimolens.’ Hij leunde tegen de keukentafel en glimlachte. ‘Ik ga straks dat meisje ontmoeten - ik heb vannacht gastvrijheid genoten in dit huis, zoals mij door amice Marcel was aangeboden -’ hij had een handwuifje naar de betrokkene - ‘en vanochtend ben ik dus even gaan tennissen, omdat het zo'n prachtige ochtend was....’
‘Ze hebben hier geen tennisbaan,’ weerlegde Thera, ogend naar de sissende melk. Ze schonk de kopjes vol.
‘Nee, maar ik ben even overgewipt naar de Mertenborgjes,’ converseerde de Fijne, ‘lieve vrindjes van me, uit mijn studententijd.’
De barones blikte snel op. ‘Waar wonen die Mertenborgjes dan?’
Hij wees op zijn voorhoofd. ‘Hier.’
Ze bekeek hem met het hoofd scheef. ‘Hm,’ zei ze.
De koffie was subliem. Ze gingen naar de grote kamer, waar de deuren naar de tuin openstonden. Er hing een geur van bloemen en geschoren gras.
Pingel wierp een enterblik op de piano. ‘Wie speelt er hier?’ informeerde hij, alsof rijke, eerlijke mensen niet konden spelen.
| |
| |
‘Mevrouw,’ zei Dora. ‘Pràchtig!’
De Fijne omhulde haar met zijn hertogelijke glimlach. ‘Wàt speelt ze?’ vroeg hij. Zo vriendelijk, dat geen mens kon denken, hem op fouten te horen jagen.
‘Jazz,’ vertelde Dora, ‘en klassiek en romantisch....’
De mannen knikten zeer verschillend, doch het leed geen twijfel dat mevrouw indruk maakte.
‘Allemaal uit het hoofd?’ vroeg Pingel. ‘Ik zie nergens muziek liggen - of bergt ze het elke keer na het spelen op?’
‘Zo'n gouwe spaarvarken speelt alleen van briefjes van duizend,’ zei de Fijne. ‘Van de gekreukelde speelt ze jazz.’
Dora haalde haar brokaten schouders op.
De Fijne ging omzichtig zitten. ‘Nu moeten we even enkele dingen preciseren, brave mensen,’ vervolgde hij. Zijn toon was weer puntgaaf. ‘Thera, wat doen we, als de prinses zegt: “Dank u, ik drink geen koffie”.’
De barones trok haar wenkbrauwtjes op. ‘Dan bied ik haar een kopje chocolade aan,’ zei ze. ‘En anders kan ze iets van sherry krijgen, of een lekker zacht likeurtje of een longdrinkje.’
De Fijne knikte peinzend. ‘Maar ons slaapdrupje maakt sherry en likeur troebel - ze zou het meteen merken,’ bracht hij naar voren. ‘Het zal wellicht het beste zijn, dan een beetje verlegen te worden en te klagen, dat het meisje nog niet terug is met de likeur, en hare hoogheid iets van troebele limonade - echt vruchtesap - aan te bieden.’
Dora knikte. ‘Je denkt aan alles,’ zei ze waarderend. ‘Ik ook.’
De Boom gaapte. ‘As dat zo was, had ik al lang een tweede kop koffie gehad,’ klaagde hij week.
‘En wat doe je,’ ging de Fijne voort, ‘als hare hoogheid zegt: “Ik wou me graag eerst even verfrissen”?’
Thera kreeg daar een innig blosje van. ‘Onze hulp heeft gisteren de WC's een beurt gegeven en de logeerkamers allebei nog gestoft,’ stelde ze vast.
‘Jullie hebben een uitnemende hulp,’ prees hertog Amadeüs.
‘Nou, gad, ik moet toch íéts,’ zei de barones sip.
| |
| |
De Boom vroeg nederig: ‘Magge we die kamers es zien?’
De barones wendde zich naar hem om alsof hij haar tòch nog enig intiem klapje had doen lijden. ‘Begin je wéér?!’ vroeg ze schel.
‘We moeten weten wáár de kamers zijn,’ stemde de hertog in, ‘want jij kunt niet àlles, Thera, zolang je hulp aan het boodschappen-doen is.’
Haar prachtige wimpers konden de steekblik niet verbloemen. ‘Jullie komen níét boven!’ kefte ze.
‘Doe niet gek,’ vermaande hertog Amadeüs zacht. ‘We jatten niks, we moeten alleen op alles voorbereid zijn. Als er één is die dat weet en begrijpt, ben jij dat.’ Zijn ogen waren zo eerlijk, alsof ze nog nooit zelfs de tralies van een tuinhek hadden gezien. Hij bemerkte heel goed hoe haar hand rechts naar een tot dan toe onbemerkt split in haar rok glipte. ‘En laat die revolver nou maar thuis, want straks schiet je jezelf in je been en dan krijgen wij de schuld,’ vermaande hij kalm. ‘Kom, Thera.’
Ze liep voor hen uit naar de deur. De Boom wreef zich in de handen, maar onderbrak deze bezigheid toen hij haar blik achterom zag.
‘Je lijkt wel dynamiet,’ zei hij bewonderend. ‘Dynamiet zonder koffie...’
Ze schreden de trap op. Hun zolen proefden de fluistermolligheid. Er hing een aroom van dure sigaretten en een vleug parfum.
‘Een vrouw hoort niet voorop te lopen,’ klaagde de Boom geprikkeld.
‘Pas op, of ze schiet je een oog uit,’ zei de hertog.
‘As ze dat durft, veeg ik met 'r kuif de leuning schoon,’ antwoordde de Boom ruzieachtig.
Maar toen waren ze boven, en daar was het net zo deftig als beneden - ze werden er stil van.
‘Hier is één logeerkamer,’ kondigde de barones schel aan, ‘en hier de andere.’ Ze gooide deuren open alsof ze verhuurde.
‘Kéúrig,’ zei de hertog. ‘Wat een stijl, Thera, en wat in-en-in-schoon! Je hebt een uitzonderlijk goede huishoudster
| |
| |
- dat moet ik zeggen!’ Er was om zo te zeggen geen golf meer in zijn buurt zonder olie.
Langs een half geopend venster klonk de roepstem van de torenklok. Het was zeven uur. Een vol uur hadden ze reeds zoek gebracht; de prinses naderde ergens aan een grens van het land - haar wagen gleed met voorname snelheid in de richting van het dure huis, waar zij onder het motto van bruidskeuze een verkwikkend slaapje tegemoet ging, annex de wijsheid der armoede. Ja, als je het zó bekeek, was het wel even wrang; maar de mindere man moet ook leven, en kan er niet altijd eerlijk voor werken, dat gaat vervelen.
‘We zouden een bloemetje kunnen neerzetten,’ opperde de hertog zorgvuldig.
‘Dat zou ons verraden,’ wierp de barones mierzoet tegen. ‘Je zal zeker begrijpen, dat ik, als dat mens eenmaal slaapt, geen tijd meer heb om bloemen te ruimen. En als een huis verlaten staat, is geen meid gek genoeg, om bloemen in een logeerkamer te zetten.’
‘Dat is wáár,’ lispelde de Boom, alsof hij iets dergelijks niet van de barones had kunnen verwachten.
‘Ja, het is zeer doordacht,’ prees de hertog. ‘Mijn compliment, Thera.’
Het was duidelijk dat niet alleen haar lach wilde glimmen - er was een alomme straling op haar - maar op dat moment viel er een dropzacht akkoord van pianoklanken naar boven - een lieflijk arpeggio, zich lossend in Debussyaanse melodiek. De barones verstarde als een afgodsbeeld. Zelfs de glitter in haar coiffure werd onlieflijk. ‘Jezus hou me vast!’ siste ze.
Dit trof vooral de Boom onaangenaam, na zijn contact met de dominee. Maar hij wist nu eenmaal, dat Dora haar eisen hoog stelde. ‘Wat is t'r?’ informeerde hij blank.
‘Hè'je geen oren an je knar?!’ Ze haalde lucht in als een duiker, kneep haar stem in piepslierten en zei: ‘Mevrouw is thuis!...’
‘Mevróúw!..?’ herhaalde de Fijne verpletterd.
‘Dit is d'r lievelingsmeziekie,’ sidderde Dora.
‘Ach, ben je belazerd,’ troostte de Fijne, ‘'t is Pingels
| |
| |
lijfdeun.’
‘Pingel?!’ Ze keek heftig om zich heen. ‘Waarom, verdomme, is 'ie beneje gebleven?!’ Ze was met één stap bij de trap. ‘PINGEL!!’
Het spel brak.
‘Heb je in 'n punaise getrapt?’ vroeg Pingel begaan.
‘Zal je met je klauwen van die piano blijven?!’ raasde zijn gastvrouw. ‘Geen mens mag weten dat we hier zijn, stom stuk valse gé-sleutel!’
Dit was ontegenzeggelijk grof voor een dame van haar verschijning. Ze stapte terug binnen de logeerkamer en liet zich op het bed vallen. En opeens had ze een natte neus en rare ogen. ‘Ik ben zo ges-schrok-k-ken!...’ trilde ze. ‘As het mevrouw was geweest, had ik me voor eeuwig kenne opberge!...’ Net of niemand haar daarbij, al of niet geuniformeerd, zou hebben geassisteerd. ‘Ik had eerlijk motte blijve,’ kermde ze.
‘Ach wat,’ zei de Fijne, die het werkelijk te vroeg op de dag vond om al over eerlijkheid te beginnen. Ze moest geen berouw gaan krijgen voor de poet in hun zak zat en verdeeld was. ‘Ik begrijp dat je bent geschrokken,’ vervolgde hij condolent.
Beneden heerste de absolute stilte. Pingel nam haar vooral de laatste kwalificatie een beetje kwalijk en begreep tegelijk, de barones te moeten vrijwaren van al te hevige schrikken: er wachtte nog het een en ander; en ze was in dienst bij het fatsoen kennelijk overgevoelig geworden. Op zichzelf een gevaar. -
‘Mens, wees niet zo verdomd eerlijk,’ gromde de Boom, ‘ik wor misselijk van je!’ en dat bleek de goeie toon te zijn. Je bent een dame of iets anders, maar laat geen vent misselijk van je worden - dan moet je kennelijk terug van het ingeslagen pad.
Barones Theradora vingerde afdrukloos langs haar ogen en snoof stil.
‘'t Benne prachtige kamers...,’ prees de Boom afdoende, ‘en schoon as 'n nieuwe geldkist.... En dat is vooreerst eerlijk genoeg. Die mense late je valle, as je met 'n nagelvijl
| |
| |
an d'r deurknop aait. Kijk uit je prachtige doppen, Door!’
Ze zuchtte even heel diep en leek daarmee de eerlijkheid voldoende te hebben beheerst. Lazarus was weer helemaal onlevend. ‘Nou, kom,’ zei ze stroef. ‘Ik moet nog koffie inschenken.’
Ze gleden als vakmensen de trap af naar Pingel, die voor een gesloten vleugel zat te fronsen. ‘Wat wàs er nou?!’ vroeg hij, toen Dora hooghakkig de keuken in elleboogde om in te schenken.
‘'t Was mevrouws lievelingslied,’ legde de Fijne uit. ‘Ze dacht dat 't wijf was thuisgekomen.’
‘Ze moet haar harses lenig houwen,’ zei Pingel. ‘Geen schatrijke truffel komt 's morgens om kwart over zeven thuis zonder bericht vooraf. Dan is het huis niet op orde. Dan voelt ze zich niet thuis.’
De gastvrouw kwam terug en dat stilde verdere gedachtewisseling. Zij had haar baronessegezicht weer voor. ‘Nu weet ik niet precies meer, wie er suiker wilde, en wie room,’ sprak ze. Daaruit bleek haar shock, want ze hadden alle drie suiker en room gehad. ‘En nou moeten we muisstil zijn,’ vermaande ze lief, ‘want tussen half acht en half tien komt de post meestal, en die vindt dat dit huis onbewoond is.’
Ze zaten beschaafd in de salon, en roerden in hun koffie.
De Boom slurpte met onverbloembaar atavisme. Als hij dronk, sloot hij de ogen als een bovenmaatse baby aan de moederborst. De barones bezag het met nuffig misprijzen. Haar hoog gestoken pink schoot vonken van nagellak en diamant. De Fijne dacht aan Karel; en hoe Dora op haar buik bij het Singel had gelegen, de rubberzak met bankpapier te water latend - maar het rubber dreef; ze moest het hele vlot weer inhalen en openmaken en met steen verzwaren. En al die tijd lag ze een oneerlijke God te smeken, dat er geen smeris langs zou komen (God had haar verhoord).
‘Uitnemende koffie, Thera,’ zei de hertog. Omdat hij haar aan het eind van de optelling een compliment waard achtte.
‘Puik,’ beaamde de Boom, en likte de echte druppels van zijn valse snor.
En buiten sloeg de verre torenklok half acht.
|
|