zijn sigaret en keek in de kale schemerlamp, die alles kon behalve schemeren. ‘Nee, in die kringen is het du ton om eenvoudig te doen.’
‘As ze dan mar d'r flonkers bij zich heeft!...’ wierp Dora sip tegen.
‘Eenvoudig te dóén,’ herhaalde de Fijne.
Tja, hij wist nou eenmaal verdomd veel van dat soort dingen - hij zag d'r trouwens reuze goed uit, zonder snor en met dat verknabbelde hertogenhaar. Gek, dat een hertog geen lefkuif mocht hebben. -
‘Hoe laat zijn jullie d'r?’ wou Dora weten.
‘Zes uur,’ gaf de Fijne ten antwoord. ‘Geen mens moet ons hebben gezien. De auto moet ergens staan, zodat niemand hem herkent - hij moet meteen kunnen wegrijden.’
Ze knikte geruststellend. ‘Kan allemaal.’ Ze keek even naar Lazarus. Nee, even nog niet opstaan. Ze was opeens helemaal vergeten, hoe de eerlijkheid smaakte. Zo'n avontuur - dat was een beste borrel; en een borrel had haar moeder haar nooit ontraden. Trouwens - wat wel?...
‘Afgesproken?’ vroeg de Fijne, hun kring rondkijkend.
Ze knikten allemaal.
‘Dan gaan nou Pingel en de Boom door de achterdeur weg. Ik ga dalek door de voordeur, en dan wuif jij me na.’
‘Goed,’ zei Dora. ‘Ik doe me haar in de war en me bloes los, als ik wuif.’ Ze had kijk op acteren, dat bleek.
‘Om mij zet je 'n theemuts op je hoofd,’ antwoordde de Fijne, wat niet aardig was. Hij had iets vriendelij kers kunnen zeggen.
‘Nou, allee dan,’ bromde de Pingel, en doofde zijn sigaret. Ze stonden op. Ze drukten mekaar alle vier plechtig de hand. -
‘Voor mekaar,’ zei de Boom.
Op de trap, Madeliefstraat 13A, rook het nog altijd onfris.
‘Bokking en petroleum,’ gromde de Fijne.
‘Over 'n paar dagen ruik jij alleen nog rozen,’ suste Pingel.
‘Of carbol,’ voegde de Boom er ongetroost bij. ‘In