vriendelijke glimlach op zijn gezicht - waar had hij die anders moeten laten, de arme onthuller.
De burgemeester ging na hem binnen in het gangduister, alsof hij een vergulde gevangene had gemaakt en die nu eens op de vorstelijke keper wilde bekijken.
‘Niet veel soeps,’ zei Pingel. ‘Jouw neus is mooier.’
‘Ja,’ viel de Boom hem bij, ‘jij bent knapper, Fijne!’
Waarmee ze zijn hart een beetje stalen.
‘Jullie lijken wel op mekaar als twee druppels water,’ aarzelde Pingel.
De Boom knikte. ‘Die vent is de vuile.’
De Fijne lachte even. ‘Zijn moeder had natuurlijk een aardappelneus,’ zei hij lichtelijk pedant. ‘Komt veel voor bij de adel. Inteelt.’
Pingel knikte. ‘Is het waar, dat jouw vader daar een paar jaar de scharen mocht slijpen voor de hertogin?...’ vroeg hij voorzichtig.
‘Hoe kom je dáár bij?!’ verbaasde de Fijne zich.
‘Ik meende gehoord te hebben, dat jouw moeder een móóie neus had,’ zei Pingel.
De Boom grijnsde. Hij krabde op zijn hoofd, dat prikte, nadat het binnen een kwartier van zwart tot rossig was teruggebracht. Met dezelfde hand voelde hij aan zijn snor. ‘Jij loopt ook mooier,’ voegde hij erbij. ‘Zouden ze jullie misschien verwisseld hebben?....’
De Fijne schokschouderde, een beetje gepikeerd over die moeders.
‘Tja, as ze naast mekaar hebben gelegen.... in het ziekenhuis, bedoel ik,’ zei de Boom. ‘Zou 'ie geld krijgen voor dat onthullen?...’
‘Natuurlijk niet,’ weerde de Fijne af.
‘Waarom doet 'ie 't dan?’ vroeg de Boom praktisch.
Maar toen kwam Het Gezelschap de raadhuisdeur uit als crème uit een dure tube - gelijkmatig, zonder proppen, en allemaal even romig. De burgemeester liep aan de linkerzijde van de hertog en sprak zeer belangstellend met hem. De burgemeester droeg een zilveren keten met een soort thee-