| |
| |
| |
Rechtvaardiging
TOEN HET MEVROUWTJE WERD BINNENGELEID, BLEEF DE psychiater even doorwerken. Zonder op te kijken zag hij toch vagelijk haar figuurtje bij de deur staan: een kleine, slanke vrouw in tamelijk chique kleren. De verpleegster leek er een reuzin naast.
Snel, verstrooid, hief de dokter zijn blik. ‘Ja, komt u verder mevrouw. Gaat u toch zitten - en excuseert u alstublieft, dat ik dit éven afmaak - anders vergeet ik misschien iets. begrijpt u...’
Hij schreef onderwijl. Die vrouw moest eerst eens even zitten en rond kijken en acclimatiseren. Dat zou hun gesprek ten goede komen.
Hij kende haar antecedenten. Mevrouw Henriette Belken-Vossers. Echtgenote van een eerzaam procuratiehouder. Kinderloos huwelijk. Man vijftig, vrouw negenenveertig. Geen financiële zorgen, geen speciale problemen. Mevrouw Belken toonde sedert lang een al te nadrukkelijke voorliefde voor dansen op het toneel. Zij sprak er veel over, ze had het graag willen doen. Enige malen had ze zich bij gezelschappen aangeboden, doch nimmer emplooi gekregen. Waarom ook? Een vrouw uit de gegoede burgerstand, en niet allround getraind!...
Zij was viermaal behandeld voor min of meer zware nerveuze depressies, en toonde zich dikwijls onzelfverzekerd.
Behalve dan vier dagen tevoren, toen ze bij de directeur van de Radiant Dancing Group was binnengedrongen, en hem hartstochtelijk had gesmeekt, haar werk te geven in zijn groep.
De directeur was een man van weinig woorden. Hij zei nee. Mevrouwtje Belken smeekte. De directeur zei dat ze niet voldoende getraind was. Zij vroeg, hoe hij dat kon weten, als hij haar niet had zien werken. Hij bracht naar voren, dat ze te oud leek. Ze was toch zéker - hier had hij keurend en onhoffelijk het hoofd scheef gehouden - vijfenveertig?’
Het mevrouwtje antwoordde: ‘Wat hindert dat nu, bij een groot talent?...’
| |
| |
Waarop de directeur had gelachen. Hij was voor geen klein geruchtje vervaard, en keek met belangstelling naar haar nerveus open-en-dicht-gaande handen. Dat mens moest in zijn kantoor geen kuren uithalen.
‘U zoudt het toch kunnen proberen,’ had ze gepleit.
Maar voor proberen had de directeur nog nooit tijd gehad. Die danseresjes konden het, en als ze het niet konden, of niet meer, gingen ze eruit. Dat wisten ze van tevoren. Anders hield je een groep niet op peil. Toen had hij gezegd: ‘Mijn lieve mens, wat doe je gek!’
En voor hij kon verder spreken, was ze hem met een gil naar de keel gevlogen. Ze had met haar nagels zijn keel opengehaald, ze had de revers van zijn colbert met de tanden losgescheurd.
Het was allemaal veel sneller gebeurd, dan de directeur had beseft. Het had leerzaam voor hem kunnen zijn. Maar hij was alleen maar woedend geweest, en had de politie geroepen.
Toen die kwam, vond ze een bevend mensje in een diepe stoel zitten, met een rafelige bulderaar tegenover haar. De vrouw gaf de feiten toe. Het werd een dwaas proces verbaal, tot waar de directeur vertelde: ‘Ik zei alleen maar: “Mens, wat doe je gek!” - want ze dééd gek, ziet u!’
Toen hij die woorden herhaalde, had ze met een flitsende schop een tafeltje in zijn richting getrapt; zodat het verbaal langer werd. Zelfs haar echtgenoot kon geen verklaring geven. ‘Ja,’ zei die, ‘ze wil altijd dansen op het toneel!... Vrouwen hebben allemaal minstens één kuur, en de mijne heeft díé afwijking nou eenmaal. Maar dat het zó hoog zou lopen!...’
Tja, hoe kwam een beschaafde vrouw ertoe, zo'n toneel-man naar de keel te vliegen?...!
De psychiater legde zijn vulpen neer, en richtte zijn ogen op mevrouw Belken. Hij glimlachte. ‘Ik geloof, dat geen mens heeft begrepen, waar het om ging,’ zei hij. En hij zag heel wel de siddering, die door haar heenging. ‘Maar waarom hebt u het hun niet uitgelegd, mevrouw?... Ergens zou er toch iemand zijn geweest, die het begreep!... Bent u bang geweest van niet?...’
Ze blikte hem aan. En terwijl ze dat deed, vulden haar ogen zich met tranen. ‘Ja,’ zei ze zacht.
| |
| |
‘Vertelt u het mij dan eens,’ drong de dokter aan. ‘Ik zou u zo graag willen begrijpen. Als iemand zijn best doet, een medemens te begrijpen, lukt dat meestal wel...’
Hij liet bewust de stilte na zijn woorden op haar inwerken.
Ze zat stil te kijken, als naar binnen gericht.
‘U moet als kind reeds veel van dansen hebben gehouden,’ zei de man.
‘Ja...,’ gaf zij ten antwoord.
‘Was u zwak, als kind?...’
Ze leek zich telkens op te moeten hijsen uit verstrooidheid, als hij iets vroeg. ‘Nee, dat niet,’ zei ze bleekjes. ‘Ik was - gewoon...’
Voorzichtig polste hij: ‘Waren uw ouders vroom?...’
Ze begreep hem beter dan hij had gehoopt. ‘Nee, - nee...’ Ze schudde even mistroostig het hoofd. ‘Maar ze wilden nu eenmaal niet hebben, dat ik danste...’
Hij wachtte weer een kort moment, voordat hij voortging: ‘Heeft het u erg pijn gedaan?...’
Daar hief ze voor het eerst haar hoofd helemaal op. ‘Verschrikkelijk,’ stemde ze toe.
Het zwijgen tussen hen duurde te lang; het leek de band van contact, welke de man trachtte te scheppen, uit te wissen.
‘Wilt u thee?’ vroeg hij.
Een schuwe blik ging haar weigering vooraf.
‘Hèbt u ooit gedanst?’ polste de psychiater weer.
‘Ja,’ zei het dametje. En als een zucht voegde ze erachter: ‘Als er niemand thuis was...’
‘Wist niemand ervan?...’ vroeg de man zacht.
‘Nee,’ zei mevrouwtje Belken. En misschien, omdat ze dit ‘nee’ en ‘ja’ niet beleefd vond, probeerde ze, iets meer te zeggen: ‘Mijn vader zei altijd - - - -’
Maar wat haar vader gezegd had, leek moeilijk te verantwoorden.
‘Was hij boos?...’ hielp de psychiater haar.
‘Nee - ja, soms... maar hij zei - hij zei...: “kind, wat doe je gek!”...’
Ze fluisterde de woorden, als verslagen.
De dokter hief het hoofd, als luisterend naar iets buiten. Dit waren dezelfde woorden, die de directeur van de dansgroep
| |
| |
enkele dagen tevoren tegen haar had gebezigd.
‘En uw man - keurde die de dans ook af?’ vroeg de psychiater.
De vrouw tegenover hem beefde nu zo, dat ze zich ging vastklemmen aan de stoelleuningen. ‘Toen we verloofd waren, leek hij het aardig te vinden,’ zei ze moeizaam, ‘maar later wees hij het af... Ik had zo gehoopt iets van dansen te mogen doen, als we getrouwd waren!... Hij had er altijd zo geduldig naar geluisterd, en het zelfs een paar malen met belangstelling gezien!...’ De dokter knikte. ‘Maar naderhand zei hij: “Menslief, je bent nou getrouwd”!’
De psychiater trok de wenkbrauwen op. ‘Wat maakte dat nu voor verschil?’ vroeg hij met nadrukkelijke verbazing.
Het vrouwtje schouderschokte. ‘Ik wou nu graag weg,’ zei ze dringend.
Hij knikte glimlachend. ‘Dat spijt me,’ gaf hij ten antwoord. ‘Gaat u maar, - het spijt me geducht... Ik begon nu juist zo goed te begrijpen, door welke beproevingen u bent gegaan...’ Hij deed, alsof hij zijn stoel wilde terugschuiven om haar uit te laten. ‘En heeft uw man ooit iets kleinerends gezegd..., over uw dansen?...’ vroeg hij nog.
‘Hij vond het gek dat ik lessen nam,’ gaf ze toe. En ietwat trots voegde ze erbij: ‘Ik heb jarenlang lessen genomen..., en ik was een van de besten!...’
Hij knikte. ‘U hebt een uitstekend figuur, u bent heel elegant in uw bewegen,’ constateerde hij. ‘Ik kan me best voorstellen, dat u een uitblinker was..., en nòg bent!...’ Hij observeerde haar scherp.
Zij reageerde niet. ‘Ik train altijd nog, in m'n eentje...,’ zei ze peinzend. ‘Maar op een dag -’ ze haalde als verbijsterd de schouders weer op - ‘dan overzie je opeens, dat alles vruchteloos is geweest... En ik kòn dat niet accepteren... Ik heb erover gepraat met mijn man... Maar mannen kunnen zo ontzaglijk dom reageren... Tweemaal heeft hij hetzelfde gezegd, wat m'n vader zei...’ Ze rilde even. Ze zat stil. En leek niet meer te denken aan weggaan.
Voorzichtig vroeg de dokter: ‘Rookt u?’ Hij schoof haar een doosje sigaretten toe.
| |
| |
‘Nee, dank u,’ zei het vrouwtje. Doch zijn attentie leek haar te ontdooien. ‘Kunt u zich als man voorstellen, wat ik heb doorgemaakt?...’ vroeg ze beheerst. Haar stem klonk er mat en vreemd van. ‘Kunt u zich indenken, hoe ik heb gesmacht naar dansen - dànsen!... Naar bewegen op muziek, naar choreografie, naar uitbeelding... Hoe ik oefende, soms uren per dag... En niemand mocht het zien..., niemand wìlde het zien... Er waren geen kinderen, de liefhebberijen van mijn man lagen zo ver uit mijn gedachtenwereld. “Mens, ga mee vissen,” zei hij soms. En ik heb zo'n meelij met die visjes, die happen in zo'n haak, omdat ze denken, iets goeds te hebben gevonden... zoals ik zelf heb gehapt op het huwelijk..., om vrij te worden..., om begrip te vinden bij de man die ik liefhad... om te - dànsen!...’ Het mevrouwtje kneep de handen samen. ‘Ik had van mijn man kunnen houden als van een god - - als hij me de kans had gelaten, te dansen... Wat heeft hij anders gedaan, dan me wurgen, zoals m'n vader dat al had gedaan?... Wat hebben ze van me gemaakt?... Een stilstaand meubel, zonder het nut, dat de Hemel me had toegezegd...’
De man tegenover haar knikte bedachtzaam. ‘En is er nooit eens gelegenheid geweest,’ vroeg hij traag, ‘om op een feest iets ten beste te geven?... Of wáár dan ook?...’
‘Ach,’ ze glimlachte een beetje raar, ‘ik heb er wel eens op geaasd, - maar dan zei m'n man - - - dan zei hij die woorden...’
De psychiater begreep haar: ‘Mens, wat doe je gek!...’
Hij boog zich voorover, om heel dicht bij haar te zijn, als hij haar iets al te zwaars vroeg: ‘Vond u zelf, dat u... gek deed?...’
Ze sloeg haar ogen neer met een blik van ontzaglijke pijn. ‘Op den duur ging ik dat begrijpen,’ zei ze heel helder, bij het schrille af. ‘En als ik dan alleen thuis was, en voor de spiegel probeerde, zàg ik soms, dat het idioot was!... Gèk!...’ Ze trilde zo, dat haar stoel ervan mee-beefde. ‘En toch,’ voegde ze er verstikt achter, ‘vond ik het soms weer góéd... En dan dacht ik: Waarom nou níét?...’
De man knikte, verscheidene malen achter elkaar. ‘Ziet u,’ zei hij dan, ‘nu begrijp ik u...’
| |
| |
Hij zag op haar gezicht de cynische twijfel.
‘Weet u, wat ik zou willen?’ vroeg hij nadenkend.
Het kon haar zichtbaar niets schelen. ‘Wat dan?’ vroeg ze beleefd.
‘Dat u eens danste voor publiek,’ zei de psychiater.
Als hij haar een draai om de oren had gegeven, zou ze niet meer verpletterd geweest zijn. ‘Ik?!’ hijgde ze, als radeloos.
‘Ja, u,’ gaf de dokter toe. ‘U hebt een goed lichaam, u bent getraind, al bent u natuurlijk niet beroeps-getraind... U hebt goede smaak... En ik ben ervan overtuigd, dat u absoluut niet gek kùnt doen!...’
Zij ging rechtop zitten, en likte langs haar lippen. ‘Het zal mij benieuwen, wat die directeur zegt, als u hem dat vertelt,’ zei ze. ‘Ik geloof niet, dat hij me een kans zal geven...’
De specialist beheerste een lach. Een man, die ze de keel had opengekrabd en zijn jasje verscheurd!... Nee, die zou haar zeker geen kans geven. ‘Dat is ook niet het soort werk dat u moet doen,’ bracht hij haar onder het oog. ‘U moet solistisch iets presteren. Laat ons zeggen: één dans. In een mooi kostuum.’ Hij kende de vrouwen; en bovendien: mocht zij te kort schieten in kunde, dan zou een mooi kostuum veel vergoeden.
‘Misschien voorlopig alleen maar geïmproviseerd...’
Ze zat stijl rechtop. ‘Nee, dat niet,’ zei ze rap. ‘En wat is nou één dans?...’ Toen haar ogen de zijne ontmoetten, zakte ze weer in: ‘Trouwens - wie zegt u, dat ik inderdáád niet - - mal doe..., op zo'n toneel?...!’
‘O, u kunt wel mal doen,’ gaf hij effen toe, ‘als u dat wìlt... Maar uw beweging is te goed en te zuiver, dan dat er iets mal zou zijn, wanneer u serieus danst.’
Dat was het eerste begin van wat hij een goed experiment achtte.
Hij kreeg mevrouwtje Belken zo ver, dat ze de volgende avond voor hem demonstreerde, wat zij goed dansen vond. Ze deed maar een paar dingen. En de psychiater kon zonder enige tact of mildheid zeggen, dat het zeer expressief was.
Hij schreef er na haar weggaan een rapport over, voor het procesverbaal. En in zijn brein ontstond het kleurige plan: hij
| |
| |
zou deze vrouw laten dansen, als verklaring voor het gebeurde bij de theaterdirecteur. Zij moest meewerken aan een serieus programma van een weldadigheidsfeest. Het zou haar rechtvaardiging zijn, en een kleine reclame bovendien, die haar niets kostte... Het leek hem dan ook nog, - en dat was het belangrijkste - een beveiliging tegen haar zelf.
De eerste, die tegenstand bood, bleek de heer Belken te zijn. ‘Dokter,’ kermde hij, ‘help haar niet in de sloot! We zijn zo gelukkig, er is nooit een wanklank thuis geweest!... Nu wil ze weer dat zotte dansen beginnen!...’
De dokter glimlachte. ‘Wat hindert nu één zo'n avond, meneer Belken?’ vroeg hij. ‘En dan: als u gaat vissen, zal mevrouw een eigen hobby hebben, waarmee ze u in uw vrije tijd niet hindert. Het is heel gezond voor een ouder wordende vrouw, afleiding en lichaamsbeweging te hebben! Het geluk van uw huwelijk wordt heus niet in de weg gestaan door enig dansen van mevrouw.’
Hij kon niet hardop zeggen, dat hij het hele gelukkige huwelijk niet aanwezig achtte. De heer Belken was in alle goedheid zijns harten waarschijnlijk al die jaren alléén gelukkig geweest.
De tweede, die tegenwerpingen maakte, was een jonge danseres, die juist op de geprojecteerde avond had willen schitteren.
‘Wat moet zo'n ouwe vrouw nu op de planken?’ zei ze lachend. ‘Zo'n geschminkte mummie, die het ene been krakend voor het andere zet!...’
De psychiater had glimlachend geknikt. ‘Het leven gaat zo snel,’ had hij het meisje verteld, ‘binnen afzienbare tijd bent u zelf zo'n geschminkte mummie. Stel u haar lot vast voor, dat zal u milder maken.’
Ja, waarvoor had hij eigenlijk dat hele, bijna onbegaanbare pad voor Henriette Belken gebaand? Wat had hem ontroerd in de vrouw, dat hij zich zo volledig inzette? Was haar prestatie eventueel wèrkelijk zoveel drukte waard?...
Ach, dat wist hij niet. En het hinderde ook niet. Wat hem als mens en als psychiater boeide was het feit, dat de vrouw, die welhaast gebroken was op een ideaal, éénmaal tenminste iets zou zien waar worden. Dat leek hem gezond - dat leek hem het enig juiste.
| |
| |
Merkwaardig was, dat ze geen extra lessen nam, nu zij zou optreden. Er waren enige zeer geïrriteerde besprekingen met een kostuumnaaister, die niet begreep en niet wilde, wat mevrouwtje Belken instrueerde. Maar de opdrachtgeefster behaalde met taaie doorzetting de overwinning.
‘Het mens doet gèk,’ zei de naaister hoorbaar. ‘Een japon van zwarte crèpe georgette, met daaronder een geplisseerde rok van oranje en vermiljoen en vuurrood!... Op díé leeftijd!... En dan zó strak aangesloten!’
Het leek wel of iedereen, die zich met mogelijkheid aan een belediging kon vergrijpen, dit deed, in de dagen voor de uitvoering.
Maar het kleine dametje hoorde het niet. Ze had een peinzende blik in de ogen, ze liep heel rechtop; en er was een glimlach om haar lippen, die niet kon wijken.
Zelfs meneer Belken ging zich verbazen, dat vrouwen mekander zo veel hatelijks konden toevoegen over vermeende leeftijdshoogten en figuurfouten. Hij was op een brommerige manier opgelucht, nu zijn vrouw definitief zou dansen.
De psychiater begreep beter dan Belken zelf, hoe hij innerlijk hoopte en vertrouwde op een mislukking, die zijn eega zou bevrijden van haar dansdwang. Het blonk langs alle zijden door zijn barse jovialiteit. Binnenkort zou de rust weergekeerd zijn in den huize Belken; zij zouden dan wellicht eindelijk samen gaan vissen. Het zou een opluchting betekenen.
Zo naderde de avond van het weldadigheidsfeest.
Er waren zo veel - en zulke verschillende voorbereidingen, dat het stage oefenen van Henriette Belken, haar gepraat met de belichtingsknecht van het kleine theater en een regel harde muziek uit een luidspreker langs alle drukte, eigenlijk niet opviel.
Als hij toevallig bij een patiënt in de buurt was, kwam de psychiater een paar keer even binnenlopen. Hij besefte, hoe zijn belangstelling voor Henriette Belken onevenredig was aan haar contact met hem: zij was geen patiënte in de directe zin van het woord. Ergens in haar probleem echter school een ontroering, die hij begreep en die hem boeide.
De repetitie, tenminste wat hij daarvan zag, stelde hem teleur.
| |
| |
‘Ik spaar me een beetje,’ zei het mevrouwtje, volkomen zelfverzekerd.
En hij knikte haar toe, opeens lang niet overtuigd. Wat hij onderging, terwijl hij naar haar stond te kijken, was eerder een soort angst dan onvoldaanheid. Hij had gehoopt, dat ze iets werkelijk goeds zou presteren; en moest dat voortkomen uit dit kleurloze schema-dansen op flarden muziek van Ravel?...
Hij achtte het ook een beetje erg overmoedig van haar, dat ze een choreografie zèlf had gemaakt op gedeelten van Ravel's pianoconcert. De muziek was overmatig zwaar bij haar prestatie, en bovendien naar zijn mening niet muzikaal juist. Dit durfde hij echter niet te zeggen.
Op een vaag verlicht toneel stapte en draaide deze slanke vrouw, die opeens ouder leek, haar zelfbedachte dansschema, begeleid door stukken geniale muziek, die torenhoog boven haar prestatie stonden.
De psychiater leunde tegen de orkestbak, en vroeg: ‘Hoe heet uw dans?’
Op dat moment kwam zij juist even tot een actie, welke hem verraste. Zij wendde zich om en om, het bovenlichaam oprichtend. Ze scheen te groeien, ver boven haar eigen lengte. De handen, die vuisten waren geweest, hieven zich ontspannend naar boven. Het werden geen geopende handen. Twee wijzende vingers naast elkaar, bezwerend en bijna beschuldigend, strak opwaarts.
De muziek zweeg, de danseres stond stil. ‘Rechtvaardiging,’ zei ze. Er was een glimp van spot in haar ogen.
De man was verrast - blij verrast. Hij besloot, de directeur van die dansgroep te vragen, de avond bij te wonen. Het was een waag - maar het kòn zijn nut hebben.
Op die avond zag de psychiater mevrouw Belken slechts even. Ze was bleek, en bewoog zich langzaam in de gang bij de kleedkamers. Er was een roezemoes om haar heen van verklede meisjes en vrouwen - een enkele amateur-tenor, aanstellerig alsof hij heel wat was. Gegichel en gelach, duwende kinderen, een overspannen kapper.
‘Hoe voelt u zich?’ informeerde de dokter.
| |
| |
‘Ik heb zulke nare hartkloppingen,’ zei mevrouwtje Belken, met een lachje. ‘Zenuwen, natuurlijk!... Maar ik zal heus wel goed dansen, hoor! Niet zoals u me gisteren zag - beter!’
Zij had dus z'n teleurstelling doorzien.
‘Ik vertrouw het u wel toe,’ antwoordde hij. ‘Ik ben in de zaal. Véél succes, mevrouw!’
Ze legde een snelle hand op zijn arm: ‘Vond u, dat ik gek deed?’
Hij lachte haar vlot uit. ‘U zoudt het niet eens kunnen - daarvoor was het werk reeds te goed!’ Hij tikte haar op de schouder. ‘Een volgende keer moet u eens probéren, gek te doen. Het zal u opvallen, hoe moeilijk het is!’
Hij liep zorgeloos door. Zij moest niet al te nadrukkelijk getroost worden - dat zou funest blijken.
Voor de pauze werd hij in de praktijk geroepen naar een man, die een nerveuse crisis had. De arts was er zich met ergernis van bewust, dat zijn aandacht telkens wegdreef naar de toneelzaal. Na de pauze zou dat mevrouwtje dansen. Ja, voor de pauze ook - een dromerige pierrette. Niet leuk, dat ze zo-iets jongs had gekozen!... Maar het leek hem niet zo belangrijk als dat nummer na de pauze.
Toen hij terugkwam, vond hij de mensen geestdriftiger dan hij had verwacht. ‘Ze leek twintig,’ zeiden een paar kerels. ‘Wat een aardig vrouwtje, zeg!...’
Zelfs de dames gaven toe, dat het nummer vóór de pauze vlot en expressief was geweest. De directeur van de Radiant Dancing Group zei met een grinnik: ‘Ze had toch wel mee kunnen doen!... Maar hoe zie je aan een vrouw van die leeftijd in je kantoor, dat ze zo'n vlot huppie kan maken!...’
In elk geval stelde het peil van de gehele voorstelling de psychiater gerust: dit was niet zó verschrikkelijk hoog, dat mevrouw Belken er tegenòp zou moeten werken. Hij hoopte, dat ze de ster van de avond zou zijn - niet om het goedkope succes van een paar mooie benen en een aardige pirouette, maar om de expressie van haar talent.
Intussen applaudisseerde hij voor de tenor, voor twee dametjes in een grappige dialoog die te schools werd gezegd, een sketch van drie heren, een liedje van een juffrouw in Rococo-kostuum.
| |
| |
En zo gespitst op dit amateurswerk was de arts, dat hij meende, in de hele zaal spanning te voelen, toen het doek eindelijk opging voor Henriette Belken's dans, ‘Rechtvaardiging’.
Zij stond stil, waar de muziek al dadelijk in temperamentvolle ritmen begon te scanderen: een ijl figuurtje, in een rok die leek te gloeien onder de dunne zwarte stof. Zij sidderde op de maat van de muziek, en dat was teleurstellend en verrassend gelijk.
Heel rechtop stond ze, midden op het toneel. Pas bij de negende maat wendde zij haar hoofd. Daarna begonnen haar armen te bewegen - het lichaam trilde. De benen verhieven zich snel en in één vlak. De choreografie had in elk geval stijl. Er was een strakke gebondenheid in, die de muziek onderstreepte.
Haar bewegingen werden vlugger en vlugger, stijgend met de ritmen, deze als opzwepend - zij leek niet meer de muziek te volgen, doch deze haar. Ondanks de strenge gescandeerdheid toonden melodie en beweging de geweldige drift, die het pianoconcert kenmerkt.
De arts knipte met zijn ogen. Hij was een nuchter denkend mens, en achtte zichzelf moeilijk te beïnvloeden. Het dansen daar op dat kleine toneel was misschien ook niet geheel vakkundig. Hem leek het in elk geval daarvoor iets te persoonlijk. Maar het bleek zo dramatisch geladen, dat hij zijn ogen niet kon afwenden. Als een vlam speelde het figuurtje over de planken. De armen waren onwerkelijk blank in hun snelle gebaren. De zaal zat roerloos onder de prachtige muziek gebannen, en keek gebiologeerd naar mevrouwtje Belken, die eindelijk - éíndelijk - eens danste. Het was een uitdagende dans. Zo uitdagend, dat de psychiater verbazing gevoelde. Hij had dit, met zijn routine en doorzicht, toch niet vermoed in deze vrouw. Zij danste onvermoeibaar, als een veer buigend en òpdwarrelend, en dan plotseling staande, gespannen en recht.
Het tweede deel van haar dans was nederig. Een verslagene, die op triomf had vertrouwd. Ook hier bleek de dramatisering veel kleuriger en expressiever, dan de arts had verwacht. Niet alleen viel de prestatie van de vrouw hem zeer mee, - ze verraste hem op de aangenaamste wijze.
Hij werd even gestoord, toen de theaterdirecteur naast hem
| |
| |
kwam zitten. ‘Ik begrijp er niets van,’ fluisterde die, ‘dat mens is ongelooflijk, zeg! En ik daar maar niks van zien, in m'n kamer!...’
Haar vernedering, daar op het blauw-schemerige podium, was intussen gelijkelijk intens als die voor de politie-agenten was geweest.
Toen na een korte pauze ook nog een derde deel bleek te zullen komen, dacht de psychiater even: ‘Als zij het lichamelijk maar uithoudt!’
Doch zij zou allicht zo onverstandig niet zijn, door overmatig werken haar eindelijk verkregen kans te verspelen.
En dat derde deel was dan inderdaad de rechtvaardiging, waarnaar zij haar dans had genoemd. Het was de triomf uit de nederigheid - de praal van macht en kunde en onweerstaanbaarheid. De vrouw bleek daarin zo'n grote hoogte te bereiken ondanks een merkbaar gebrek aan techniek, dat haar suggestie de hele zaal overmeesterde. Zij danste weer even snel en onvermoeibaar als in het eerste deel - gracieuzer en vaster van voet nog, met vlammend de rok om haar tere lichaam - als zilver de armen en benen en het masker met de ogen, die in een verte blikten. Zij danste, zoals geen van de toeschouwers zich kon herinneren, ooit iemand te hebben zien dansen. Het leek duivels en verheven tegelijk, het was volstrekt adembenemend. Ze leek in de armen van de muziek te zweven; en haar gebaren waren zo snijdend omtekend en onmiskenbaar, dat een hele zaal vol mensen die avond begreep, waarnaar zij met alle recht van een groot talent alle jaren van haar leven had gesnakt.
Toen, dicht aan het einde, stond zij rechtop stil, en wankelde. Haar figuur was zo fel omlicht, dat ieder het zag. Ze danste weer voort tot de volgende stilstand. Was het opzet, of - werd de dans te zwaar voor haar?...
Ze danste weer. Ze wervelde over de planken, als een bloem van vuur.
‘Misschien is dat kostuum toch ook wel erg geraffineerd,’ peinsde de arts.
‘Ze had altijd moeten dansen,’ lispelde de directeur van de dansgroep dwaas. En dat was het ogenblik waarop zij, hoog opgericht, knakte en neerviel.
De muziek eindigde. Nog wist het publiek niet, of deze val
| |
| |
ook opzet was geweest. Maar Henriette Belken bleef liggen. En het gordijn sloot. De psychiater was toen al overeind, en stormde het trapje naar het podium op.
Het vrouwtje leek bewusteloos te zijn. Een al te grote hartslag klopte door haar ganse lichaam, en sloeg het met elke dreun op. Ze snakte naar adem. Het sprookjeslicht was gedoofd; een paar witte herzlampen brandden boven haar hoofd als ontnuchtere manen.
Haar kleren waren gemakkelijk los te maken. Maar een injectie was niet vlug genoeg bij de hand, om te voorkomen dat mevrouw Belken uit dit geknotte leven wegdanste, even lichtvoetig en onverwacht, als alles die avond was gegaan.
Haar echtgenoot lag op zijn corpulente knieën naast haar, en praatte hees-huilend tegen de arts.
‘Dokter,’ zei hij, ‘dokter!... U hebt haar vermoord!... Ik heb altijd gezegd, dat mijn arme Jetje niet moest dansen!... Ze is altijd zo gelukkig geweest!... En nu zij door uw toedoen toch nog die dwaze gedachte tot werkelijkheid kon maken - - - -’ Hij snikte.
Maar uit een diep verzonken droom richtte zijn vrouwtje nog eenmaal haar geest op, en opende de ogen.
Ze blikte naar de huilende man en naar de psychiater. Ze glimlachte met moeizame lippen, die blauw waren onder de vermiljoenen schmink. ‘Dank!’ zei ze heel duidelijk. ‘Dank u - oh!... dank u!...’
De arts besefte flitsend, dwars door zijn innig medelijden met de vrouw en de man, dat in deze woorden zíjn rechtvaardiging lag. -
Haar glimlach vervaagde. En dat was het werkelijke einde van haar dans.
|
|