| |
| |
| |
24
Toen Liza haar moeder zag flauwvallen, vergat ze haar beheersing en haar rol; het was een te zeldzame ervaring. ‘Mamááá!’ gilde ze. En tot de overige dames, voor wie deze plotselinge verwantschap tussen witblond en kurkzwart een acuut raadsel moest zijn, vervolgde ze: ‘Ze is door de bliksem getroffen!’
De beide dames De Bruin keken haar verbijsterd aan, en voelden zich door geen enkele soort bliksem gedeerd. Toen gleed er echter een trek van ontsteltenis over Moppie's gelaat, alsof een engel een gekreukte ziel gladstreek; en zij kreet op haar beurt: ‘Màms! -’ en ze moest gaan zitten, voordat ze de kracht kon opbrengen om te vragen ‘Wat doe jij hier?! En oma...?’ Deze laatste vraag toonde pas goed haar verwarring, want oma kon je nooit nergens verwachten, zij was voortdurend alom.
Nu zou iedereen mogen verwachten, dat het mooie meisje De Bruin op haar beurt in tranen zou lossproeien, en ‘Moesje!’ zou gorgelen tegen Moppie. Hoe stijlvol dat ook geweest zou zijn - het vond niet plaats.
Liza, overvallen door een onvoorziene stem des bloeds, ging ook zitten en zuchtte fladderend tegen Moppie: ‘Kind! - Hetty...! Hoe kom jíj hier zo raar opgetakeld...?’
‘Zeg nou niks van mij,’ adviseerde Moppie-Hetty. Ze begon haar grime af te vegen met een kamizool van haar grootmoeder, dat zij expres voor dat doel bij zich had gestoken. ‘Wat moet dàt bij voorbeeld voorstellen?!’ En zij wees voornaam-afgemeten op de flauwgevallene wier japon inmiddels door Liza werd losgemaakt met het oog op adems en hartslagen.
‘O, ik heb géén wóórden voor je!’ hernam Liza druk. ‘Ik heb met mijn eigen ogen gezien, dat je ontzettend zeldzaam afschuwelijk deed tegen je vader!’ Ze trok de blonde pruik van haar hoofd, en plukte prutserig een stel borstelige wimpers
| |
| |
van haar ogen, waarna ze knipperde om te zien of ze nog zag.
‘Zeg nou nìks,’ herhaalde Hetty, bovendrijvend uit haar vermomming. Ze ritste de strikken uit haar coiffure, schudde zich als een natte hond en voelde of haar figuur haar figuur was. ‘Bah,’ zei ze hoofdzakelijk tot zichzelf, ‘ik heb een gevoel of mijn buste op m'n rug zit!’ Doch toen wendde ze zich weer tot haar feestelijke kloek. ‘De pot verwijt de ketel, hoor! Jij kriebelde hem op z'n rùg! En als dat flitslicht niet was losgebroken, had je 'm in z'n achterste geknepen!’
‘Néé! O, hémeitje, o!’ hijgde haar moeder, terwijl ze probeerde Hetty het kamizool afhandig te maken om mevrouw Gravelinc terug te toveren, ‘en jij dan?!... Je hele gedàchtenwereld deugt niet!’ Ze richtte zich wat op om het succes in schoonheid van haar moeder te bekijken. Het mocht nog geen enkele naam hebben. ‘Help mij liever eens met Oma,’ beval ze vol gezag.
Op dat tijdstip werden vele zware voetstappen van helden hoorbaar, en in de open kamerdeur verscheen de heer Van der Spa met zijn kameraden in het heldendom, en hun bijpassende buit.
‘Dames!’ zei meneer Van der Spa met een oudmodische tenorale heldenaanzet in zijn toon, ‘het spijt me, dames, - - -’ Toen aanschouwde hij dermate afschuwelijk bekende gezichten, dat een wringende benauwdheid in zijn keel schoot. Bovenop de gedrapeerde lap stond eensklaps Liza's hoofd, en in een hoek lag enige vergankelijke blondheid als een prop lollige wol. In het ontoereikende omhulsel van Moppie zag hij Hetty, deze schrikwekkende waar-zegster; en die twee waren samen bezig, mevrouw Reinders uit te pluizen tot zijn schoonmoeder, wat hun nog gelukte ook!
Het moest een droom zijn! - Het móést een dróóm zijn! Een overdagse nachtmerrie van de gemeenste kwaliteit!! Zoiets ontzettends was niet mogelijk. Zo dadelijk zou hij ‘Wien Neêrlands bloed’ willen zingen, en tegen alle pogingen in een lichtzinnige jazzmop ten gehore brengen. Dan zou hij bewezen weten dat hij in de knellende waan van een nachtmerrie leefde, en straks gerust mocht wakker worden. Hij voelde aandrang om meteen te beginnen aan dat zingen - maar zijn keel was pieperig als de droogste kurk.
| |
| |
‘Wat - - - wie - - waaròm - - - - oooh...’ zei hij, en zeeg neer op een aanwezige stoel.
‘Nou weten we een héleboel meer van jou!’ zei Liza, door haar opeense kattigheid meespelend in de nachtmerrie. Onwaarschijnlijk kordaat was ze. Zou hij krankzinnig zijn?... Of was dit een champagnedelirium...? Dat was chic-rampzalig. Zoiets kreeg alleen iemand die gèld verdiende. -
‘Dus u bent... - jij...!’ mommelde meneer Van der Spa; en hij kon niet meer ophouden met knikken.
‘Kijk eens, wat er met mama is gebeurd!’ maande Liza, en zij bewoog mama's hoofd al schoonmakend, alsof het een zak afval was: zorgzaam om niet te morsen, wetend wat erin zat, ietwat bang voor dulle vlekken.
‘Mama... Moppie - - Hetty...’ gorgelde de ontluisterde leeuw.
‘Oma kan wel dóódgaan!’ bedacht Hetty sadistisch.
Nu voelde meneer Van der Spa zich pas echt tot de bodem wanhopen. ‘Dat doet ze tòch niet!’ riep hij uit, en blikte de kring van verbeidende mannen en reinigende vrouwen radeloos rond. ‘Ze verzamelt hoogstens nieuwe energie om zich straks vakkundiger te wreken!’
Daar viel zijn overgebleven kijk-energie op het mooie meisje in de japon met zonnebloemen - en hij moest vaststellen, dat zij nog niet was ontmaskerd, het intrigante kreng. Hij wist nu, dat zoete gezichtjes het wrangste vergif borgen. Hij vloog op van zijn rustpunt, en sprong naar haar toe. ‘En wie ben jij?!?!’ kreet hij, overmand door gevoelens die aan vervolgingswaan grensden na alle geblokkeerde schuine schaatsen. ‘Zeg nou ook maar àlles! En zet niet zo'n verdomd uitgestreken smoelarium, met die gemene hoed erboven!...’
Het meisje deed een paar stappen terug, klankvol begeleid door uitroepen van afschuw uit het vrouwenpubliek. Ze zei koel: ‘Ik ben juffrouw De Bruin, dat heb ik u toch verteld, meen ik!... Ik heb een panne gehad, hier voor de deur...’
Hetty overhijgde haar ontzet: ‘Ben je nou gèk geworden, paps?! Hoe dùrf je een dame - een beschaafde dame (want verschil wàs er), zó aan te spreken!...’
Meneer Van der Spa liet zich terugvallen op zijn stoel en wist zich voor veel jaren geblameerd. Hij zocht met ogen en
| |
| |
verstand naar een toverpreveltje, dat hem van de aardbodem liet verdwijnen - een wondervoorwerp desnoods - iets goocheligs..., maar hij vond slechts een papiersnijder en een halfvolle fles champagne.
‘Oma komt niet bij!’ riep Liza om. En alsof er niet een ruime keuze van zeven lieden was, om tegen te klaagzingen, murmelde ze in zichzelf: ‘Wat móét ik daaraan doen...!’
Niemand wist op deze ongewone toestand enige uitkomst te verzinnen. Na een loodzware stilte van drie volle seconden, klonk een soort gepropt klaroengeschal van de gevangene, die niesde maar geen handen vrij had om dit beschaafd te volbrengen. En aldus had de Almacht schalks ingegrepen, want dit bleek het geluid te zijn, waarop mevrouw Gravelinc haar positieven samenraapte, ogen opende en oprees als een roestige ophaalbrug. Ze knipperoogde naar Van Dalen, die bleek en trillend viesneuzig tussen zijn bewaarders hing te ademtasten naar nog een nies.
‘Ochot, meneer Van Dalen!...’ zei de bejaarde vrouw, ‘dit moet een misverstand zijn!...’ doch al ging het lastig - dit werd haar afdoende door alle kanten uit het hoofd gepraat. Het indianengesluip door andermans Vredelust werd onderstreept, het inschakelen van onmatige honden. Het fototoestel werd op tafel gelegd. Bob en Kees verklaarden met intelligente gezichten, wat naar hun mening de opzet van Van Dalen was geweest, en de volstrekte onverlaat weerhield zich niet, trots te knikken.
Mevrouw Gravelinc herzag haar gevoelens ten opzichte van de delinquent met geoefende vitesse, en walgde. Hetty, intussen volledig ontmopt, stelde voor, de foto te ontwikkelen, omdat ze overtuigd was, er aardig op te staan. Dit joeg Liza in de opwinding; want het kon best zijn, dat zij er niet zó aardig op stond. - Waarop meneer Van der Spa zijn hervonden stem opendraaide en zei, dat de foto níét werd ontwikkeld, zoals het hóórde bij foto's welke onder vervelende omstandigheden waren geboren.
‘En hou jij je stil,’ eiste mevrouw Gravelinc, nu ook geheel op krachten. ‘Ik ben nog boos op je. Als je mij niet onder mijn kin had gekieteld, was dit allemaal niet gebeurd.’
‘En als jij je niet had vermomd, was ik zo ver niet geko- | |
| |
men,’ antwoordde haar schoonzoon boud.
‘Dat is je slèchte, zwàkke karakter!’ blafte de bedaagde vrouw.
Hier viel meneer's oog op de onafwendbare schoonzoon, welke voldaan stond te glimlachen. Wat voor reden kon iemand daarvoor hebben?! Meneer Van der Spa verweet hem giftig, dat hij met zulke voorbeelden voor ogen nog aan een huwelijk durfde te denken. De stòmmerd, het eenpersoonsspelletje-blindeman!...
Doch Bob wierp tegen: ‘Maar meneer, mijn schoonmoeder is toch veel aardiger dan de uwe!...’
Dit ontroerde Liza hevig. De hele dag was zij nog niet aardig genoemd! Al dagen - dágenlang had niemand iets dergelijks in haar richting gezegd. Maar zij werd schel overklonken door haar moeder, die vroeg: ‘Hoe dùrf jij zóiets te zeggen over de vrouw, die je in stáát stelt, verlóófd te zijn?!’ Ze probeerde te overzien, wat ze had opengestoten, maar de perspectief leek haar te ver. ‘Je bent ontslágen!’ kerfde ze, ‘je trouwt níét met Hetty!’
Nu hief Hetty haar hand in een klassiek gebaar van vrede en stilte dat nergens houvast vond. Ze had juist bedacht dat ze zèlf wel een secretaris kon gebruiken..., maar zover kwam ze niet, want de wraak liep voorop, en bracht de heer Van der Spa ertoe, subiet zijn gewezen ondergeschikte opnieuw in te huren met de stralende belofte van een huwelijk met Hetty. Het ging allemaal een beetje vlot, en de dochter stond erbij als het verkochte kalf.
Toen Van Dalen meende te voelen dat door al het geluk de greep van zijn bewakers verslapte, deed hij een plotselinge duikpoging naar de vrijheid. Het gelukte hem niet, omdat Kees hem uit pure verstrooidheid goed vast bleek te hebben. Doch de aandacht was tot Van Dalen teruggekeerd.
‘O, o, waarom dóét u toch zulke nare dingen?’ klaagde Liza tegen hem. Ze dacht aan haar vertrouwelijke woorden in zijn richting, diezelfde ochtend. Níémand kon je vertrouwen! De mageren net zo min als de lelijken.
‘Hij heeft brieven van paps,’ helderde Hetty op, ‘en daar wil paps niet voor betalen.’
Meneer Van der Spa probeerde nog dieper in zijn stoel weg
| |
| |
te zakken, maar had het uiterste reeds lang bereikt.
‘Bríéven!...’ herhaalde mevrouw Gravelinc, die nooit een woord verkeerd verstond, als het in haar kraampje paste. ‘Hemel, wat voor brieven dan, Hendrik?...!’
‘D-drukw-werk-ken,’ zei meneer Van der Spa ontzaglijk onverschillig. Hij begreep niet, waarom hij voortdurend gezond bleef.
‘Aan dámes, hè, paps?’ hielp Hetty hem, steeds helderder wordend.
‘Aan dámes?...!’ repeteerde Liza nu op haar beurt. ‘O, ó, nu ga ik geloof ik, ècht huilen!...’ En dat was een aangrijpend dreigement. Haar laatste echte huil dateerde van elf jaar tevoren, toen zij met een haarborstel een spijker in de muur wilde timmeren, en er te dicht bijkwam, zodat ze in haar ijver het eigen gelaat raakte met de harige kant.
‘Dámes!...’ snoof mevrouw Gravelinc. ‘Vróúwen, bedoel je - wíjven - lèllebellen - amorele lìchtehoeheetdat!... Ik heb nog nooit een brief van hem gehad...! 't Is schande!... schànde!...’ Ze wendde zich smartelijk af, leek zich iets te herinneren, draaide terug tot Van Dalen, en donderde met haar zwaarste decibellen: ‘VERTEL OP!... SCHURK!... WAAR ZIJN DIE BRIEVEN!!!!?’
Van Dalen echter lachte zijn gemeenste boevenlachje en antwoordde ongunstig: ‘Dat zeg ik zómaar niet!... Daarvoor zijn ze wel wat te mooi!... Eerst die aandelen!...’
En dit was dan het moment, waarop de kruik tot scherven moest vervallen. Meneer Van der Spa voelde dit duidelijk aan. Hij vloog overeind en schoof zijn schoonmoeder opzij alsof zij het minderwaardige meubel was, dat ze leek. ‘En nou gauw!’ krijste meneer Van der Spa, ‘wáár zijn die bríéven?!’ en hij zwaaide woest met de papiersnijder, die in zijn handen dolks leek.
Het was een schokkend aanzicht, vooral voor Liza en haar moeder, die geen van beiden ooit iets hadden vermoed van een mes, en nu beseften hoe dartel zij met hun levens hadden omgesprongen. ‘Hèndrik!...’ galmde mevrouw Gravelinc, ‘Líza! Hètty!! Kéés!!! Je - man - je váder - - is een massamoordenaar!...’ Ze zonk op haar flauwvalstoel en rochelde hees: ‘Vlùcht...! Ik - sterf - hier - - wel...’
| |
| |
De heer Van der Spa had geen tijd voor stervende schoonmoeders met remmen. ‘De bríéven!!!!!!’ loeide hij, zelfvergetener dan ooit. Hij zag niet de vrouwen, die als kippen op mekaar vlogen, wriemelig gilzuchtten en elkander be-elleboogden. ‘Debríéíéven!!!!!!’
En wat geen solo had klaargespeeld, deed dit algehele lawijt - sommige mensen staan zwak voor koorzang: Van Dalen brak. Hij huilde eensklaps, verlaten van zelfbeheersing en gemene lachjes. ‘D-die - b-b-bestaan... niet..., - - ik zei het m-maar..., om die aandelen - -’ snikte hij.
Meneer Van der Spa stond een ogenblik verstard. Hij aanschouwde de door leugens veroorzaakte puinhopen van zijn vrolijke levens-ruïne. Hij ademde alle macht uit en zeeg tegen het bureau. De dames veerden weer wat op door deze impasse, zodat mevrouw Gravelinc zelfs aan haar broche kon voelen, welke door dik en vooral door dun trouw bleef.
Het duurde slechts kort. Meneer Van der Spa werd zich venijniger bewust van het lamme stuk namaak-koper dat hij in de hand klemde, maar dat toch een soort punt nastreefde. Hij klemde het met kannibalengloed in zijn vingerspieren en schreed als een meesterkok in de richting van Van Dalen.
De bedreigde bleek een afschuw te hebben van rechtvaardigheid, hij riep iets van help, rukte zich nu toch los en struikelde over de hele kamer vol mensenmeubilair. Hij bereikte de Gravelincse flauwvalstoel en trachtte zich daarachter te verbergen, doch maakte tegelijkertijd zijn mimicri met de leuning ongedaan door nogmaals ‘help!’ te roepen.
Meneer Van der Spa spoorde hem op de beroerde hielen na met wraak en vouwbeen: een allerwildste neger in eigengeschapen jungle.
‘Hij loert op mij! Hèlp!’ toeterde mevrouw Gravelinc, wier geweten waarschijnlijk toch enkele doffe plekken vertoonde.
‘Nee!’ schreeuwde Van Dalen opdringerig, ‘op míj...!’
‘Niet wáár!’ overstemde mevrouw Gravelinc, die zich in ogenblikken van doodsgevaar niet de volvette kaas van het genadebrood liet eten, ‘op míj! Hèllèp!!!’
Van Dalen ervoer dus dat hij van deze zwakkelinge niets had te verwachten dan lawaai. Hij verliet haar stoelleuning, waarbij hij in haast struikelde over een Perzisch kleedje. Het
| |
| |
was een moment van spitse spanning. Kees en Bob vloekten; Gerrit grinnikte primitief; Hetty zuchtte en greep zichzelf in de haren en Liza bad het Onze Vader. Meneer Van der Spa bereikte in deze bonte sfeer zijn doel door ook te struikelen en drie onmatige stappen te doen. Hij was voorwaarts eer hij het wist, en prikte Van Dalen in zijn verflenste zitvlak. Het slachtoffer sprong omhoog en zonk dan kreungrommend als een geslacht beest neer.
‘O, o, o, o, o, o, o!’ zei mevrouw Gravelinc als een defect morsetoestel. Ze wendde zich rechtstreeks tot de gevallene en polste: ‘Bent u nu dóód...? já...? - Gelùkk - - -’ doch daar schudde de getroffene het hoofd. ‘Néé...?’ vroeg mevrouw Gravelinc - want je kòn je vergissen.
‘N-nee...’ zei Van Dalen, zwak en onverantwoord; en richtte zich op.
‘Wat dan wel?’ drong mevrouw Gravelinc aan, in haar afschuw voor wazige prestaties.
‘Geráákt...’ lalde de laffe schurk, en hees zich min of meer aan haar stoel overeind.
‘Gut - ijselijke man!, - laat los, anders vallen we sàmen!’ vermaande de oude dame. Dat had ze nimmer met een man gedaan.
Van Dalen greep blind-gewillig het rooktafeltje.
‘En raak niet aan dat tafeltje, want het is pas gewreven,’ vermaande mevrouw Gravelinc ordelijk. Liza stond erbij te knikken en de anderen hielden hun adems in; ook de moordenaar.
Van Dalen wankelde naar de schemerlamp en omarmde die.
‘En laat die lamp met rust met je onbeschaamde capriolen,’ waarschuwde de gastvrije vrouw.
In een overmaat van uitputting zonk Van Dalen tegen de muur.
‘En léún niet,’ wees de zwartachtige grijsheid hem terecht, ‘want misschien bloed je wel van achteren.’
Zo kwam Van Dalen weer bij Kees en Gerrit terugzwerven. Ze geleidden hem weg. Er zonk een plechtige stilte, welke reliëf ontving uit veraf gelach. Maar dat was héél ver-af. Ergens op de wereld moesten nog wezens zijn, die vreugde koesterden. Mevrouw Gravelinc stond op en blikte de kring rond
| |
| |
als een dompteur. ‘Ik ga even weg,’ deelde ze geheimzinnig als een priesteres mee. ‘Maar ik kòm terug!’
|
|