Here God,’ begon hij vroom en toegespitst op het juiste adres, ‘help ons - we motte dat stomme meubel doar in 'et Huis redde, vóórda't'ie met z'n kont op de gloeiende kole zit! Vóórda't'ie zich loeiend van zonde in de hel gooit, met al die wijve!... We zalle'm gadverdomme bij z'n achterlijke nek uit de poel sleure!’ Hij moest daar even het spuug van zijn lippen slurpen.
‘Amen,’ murmelde Bob, meer om hem tot fijner toon te manen. Doch op dat spitse moment zagen ze alledrie, opééns, een mager, als heer gekleed mannetje met een city-bag in de hand behoedzaam naar het huis tippetenen. Hij wilde klaarblijkelijk de voordeur forceren, want hij stelde zich op bij deze poort, hief de hand om te bellen, aarzelde, als hij vagelijk schateren hoorde van ergensomdehoek. Hij wandelde nog omzichtiger op het gelach en gepraat uit de openstaande deuren van de werkkamer af.
‘Dat is-ie!’ siste Gerrit; en spande zich als pijl en boog tegelijk.
Kees rees echter overeind met al het prestige van een jonge meneer; en hij zei plechtig: ‘Laat míj dat opknappen. Als ik hulp nodig heb, fluit ik.’ En daar ging hij, jong en vrijwillig het gevaar tegemoet, of het dan moreel zou zijn, of puur lichamelijk, zonder zulks merkbaar te beseffen.
‘Da's ôk wat!’ vond Gerrit, teleurgesteld en gekwetst. Hij zakte helemaal weg in de schemer. ‘Mot 'k doarvoor de hele avond hier zitte kou te vatte?’ Hoewel hij, de atmosfeer in aanmerking genomen, alleen warmte kon vatten.
Toen het heertje met de city-bag schreden achter zich vernam, zwiepte hij rap om zijn as en blikte Kees aan met enige gêne. Hij herstelde zich snel, wat Kees waarlijk eerbied afdwong. Het leek ondoenlijk, zo gauw weer een onschuldig gezicht te zetten, als je op het punt stond, ontmaskerd te worden. ‘Goedenavond,’ zei de brutale inbreker. ‘Ik ben dokter Kront.’
Kees boog verbouwereerd en kreeg een kleur, want men verwacht niet van een inbreker, die zo dadelijk zijn carrière voor lange tijd zal onderbreken, dat hij zich met een vies woord introduceert; en Kees verstond een raar woord.
‘O,’ antwoordde Kees, opgeluchtheid mimerend, ‘u bent zeker de dokter, die...’ Hij wist zelf niet wat, maar het moest