| |
| |
| |
22
‘...Nee, hoor, ik kom niets te kort, hoor!...’ zei meneer Van der Spa in de telefoon, en zag uit een ooghoekje dat dit aardig in de smaak viel bij de aanwezige dames. ‘Nee, ik zorg goed voor mezelf!...’ galmde hij. (En voor de rest!...) - ‘Dag, hoor, dààg!...’ Waarna hij zwaar glimlachend de hoorn teruglegde, en beminnelijk tegen zijn bezoeksters zei: ‘Neemt u me niet kwalijk, dames - dat was mijn moeder.’
‘Wat bent u allerliefst voor uw moeder, meneer Van der Spa,’ zei de autodame met tranen in haar stem.
Dit bracht hem ook op hoger ontroeringspeil. ‘Ach,’ antwoordde hij, en een gevoel dat er had kunnen zijn als er geen andere waren geweest, neep hem de keel een beetje eng, ‘ik houd zo van haar!...’
‘Een goed zoon is ook een goed echtgenoot,’ sprak juffrouw Moppie. Haar intonatie was kwalijknemerig, maar toch zoet.
‘D-dank u,’ antwoordde meneer Van der Spa. Erkenning kwam meestal van vreemden.
‘Zou uw moeder geen belangstelling hebben voor een nieuwe wagen...?’ animeerde de dame met de lap, vol lieve attentie voor familiebanden.
‘Tja - eh -’ aarzelde meneer Van der Spa gevangen. Nu lief te kunnen blijven terwijl hij in vuurrode hoofdletters NEE!! dacht. Maar hij hoefde niets te vervolgen, want Moppie hielp hem sportief uit de nood.
‘Ach, juffrouw - eh - hoeheetu...,’ (meneer Van der Spa besefte dat ze zich niet had voorgesteld, en betreurde dit) ‘Globe's Run zal ik maar zeggen,’ ging Moppie voort, ‘u begrijpt toch wel dat een dergelijke zoon al làng in die behoefte heeft voorzien!...’
‘O, ja - zo!...’ zei de dame, dichtgeslagen door haar eigen gebrek aan inzicht. Maar de tegenpartij leek haar toch heviger te ergeren. ‘U bent heel intiem met deze... dáme...?’ vroeg
| |
| |
zij met toch een lief lachje, niet helemaal zonder afkeuring. Begrijpelijk, Moppie's uiterlijk in aanmerking genomen.
‘Ach...,’ zei meneer Van der Spa, nog verlegener. Hoe kwam hij zo onhandig? Hij praatte waarschijnlijk niet vaak genoeg met twee vreemde vrouwen tegelijk. - Als er twee tegelijk waren, eisten ze de bodem van een man z'n schaaktalent. Je sprong van je ene poot op je andere om voor allen het evenwicht te redden. ‘Ach, intíém!...’
‘Jawel, Hendrik...! Nou geen duffe grapjes!’ vermaande Moppie.
En vóór meneer zich, kokend verontwaardigd tegen deze beladen vlotheid had kunnen verzetten, hernam de autodame: ‘Misschien heeft de jùffrouw dan wel zin in een nieuw wagentje...?’ En ze vuurde weer een duistere blik af van tussen haar ogen-bushbush.
‘Ik - eh - wel, allemàchtig!...’ sputterde meneer Van der Spa krachteloos, en derhalve bozer. Wat dééd hij ook met twee onbekende vrouwen in zijn kamer! Had hij ze geroepen?!... Had hij ook maar iets van hun komst geweten? Het leek een muizeval! Mannen konden brutaal zijn, of grof of wreed. Maar vrouwen legden de larven van hun intrige onmerkbaar in je gedachten en in je woorden - en voor je wist wat er gebeurde, was je overrompeld en kaalgevreten. Sluipwespen! Of ze een grijze kuif hadden en absoluut geen figuur, of rood haar en huil-ogen, of wel blond haar met onverwachte krullen zoals Hetty, of een coiffure als een gelukspop gelijk deze Moppie, of witblond vlas en dollewolkige wimpers en daarbij een lap om 't lijf die je je verstand deed verliezen - vergif, àllemaal! Zelfs een vod als dat tuinmanskind, in een verfomfaaide jurk, in schoenen met ontsnapte tenen, was gewiekst en intrigant!... Valluiken in een mooie vloer, waar een man krachtig en goedmoedig zijn voet op zette, om een doodstuimeling te maken, waarbij hij geld en moraal als snippers om zich heen zag waaien! Vrouwen - -
Doch toen hoefde meneer Van der Spa zich niet langer op te winden of te verdedigen, want achter hem bij de openstaande tuindeur zei een zachte stem: ‘Pardon...’ En daar stond dan de schat, waarop elke man twaalf meimaanden per jaar zijn hele leven wacht. Die hij herhaaldelijk trouw belooft, ook
| |
| |
als hij niet wordt aangehoord, zodat het gelukkig niet geldig blijkt. Nee, maar dit was zij toch!... Zulke lieve ogen, en zo'n tedere mond, - ze was een verademing na alle boze dromen. Zij was stellig niet zo'n reptiel met een giftong - en daar begon het verhaal weer.
Waar had meneer Van der Spa ooit zulk prachtig haar gezien? En zulke donkere ogen, en zo'n fijn figuurtje...? Terwijl ze kalm en een beetje verlegen sprak, bekeken de twee dames in de kamer haar, en stelden elk voor zich vast, dat dit een héél rijk, chic meisje was.
‘Neemt u me niet kwalijk, dat ik stoor,’ zei ze. ‘Mijn wagen heeft panne, hier juist voor het hek... En bij de tuinmanswoning noch bij de voordeur kreeg ik gehoor...’
Om de een of andere reden ging iedereen rechtop zitten. Alsof een reuze fee hun ruggegraten opblies - zo staken meneer Van der Spa, de autojuf en Moppie eensklaps allen overeind. ‘K-komt u toch binnen,’ stotterde de gastheer zwak. ‘Gaat u zitten. Mijn naam is Van der Spa.’ Want het zou niet voor de tweede keer gebeuren, dat hij de naam van een dame niet te weten kwam, terwijl ze wel zijn stoel en zijn champagne en zijn aandacht nam.
Het meisje glimlachte ook al zo volmaakt; niet te breed of te smal, en zonder schaterige bijgeluiden. En stelde zich voor: ‘Ik ben juffrouw De Bruin.’
‘De Brúín??!’ kreet Moppie met vernieuwde uithaalkracht. Ze herinnerde zich opeens dat ze ook zo heette, en blikte met puilende ogen naar de verrukkelijke robe met grote gele zonnebloemen, welke de nieuw aangekomene droeg, naar haar zeldzame handschoenenen en naar het geraffineerde hoedje.
Meneer Van der Spa was alle De Bruins kwijt. Hij glimlachte: ‘Zeker de dochter van de professor?...’
Maar juffrouw De Bruin wees dit ietwat verwonderd af.
‘Wat is er met uw wagen?’ vroeg Moppie rap. Ze hoopte dat het een lekke band mocht zijn of te weinig benzine, want die twee mankementen kon zij verhelpen, en het was zaak, al die wijven snel weg te krijgen - ze moest haar taak nog volvoeren.
Niemand werd echter wijs uit de klachten van de nieuw aangekomene; en dat lamme mens van de Globe's Run zei dat
| |
| |
ze alleen verkocht, en niet repareerde. Het leek haar wel te spijten. Ze sloeg voor, een garage in de buurt op te bellen, en Moppie zei dat dit gossie-gossie-intelligent was voor iemand met zo'n wafelwikkel om 't lijf. De gastheer echter toonde zich niet ontstemd over de laatste gast. ‘Wilt u ook een glaasje champagne...?’ vroeg hij uitnodigend.
‘Gunst, is er iemand jarig?’ informeerde juffrouw De Bruin een beetje verlegen, ‘ik hoop echt dat ik niet stoor!...’
‘Maar lieve juffrouw,’ wierp meneer Van der Spa haastig tegen (en zowel Moppie als de auto-dame beluisterden dat ‘lieve’ en vonden hem een gemene vent), ‘voor een glaasje champie hoef je toch niet jarig te zijn?...’
Zo zaten zij dan bij mekander met allemaal een kostelijke kelk champagne voor zich, en voelden zich wildvreemder dan wildvreemd. Ieder had een eigenbedachte taak van groot belang, doch allen waren gestoord door aanwezigheden die uitermate ongewenst waren.
‘Een goede zoon kan niet alleen een goed echtgenoot zijn, maar ook een uitstekend gastheer!...’ koerde de juffrouw met de lap, welke niet meer kraakte, doch wel gaapte op plaatsen, waar een welopgevoede japon nooit gaapt. De dame was zich hiervan schattig onbewust, en hief haar glas. Waarschijnlijk had ze graag een Globe's Run aan haar speech willen binden, als niet de gastheer had gemeend, te moeten antwoorden.
‘En een nòg beter?...!’ flirtte hij, en knipoogde traag.
Geen van de dames begreep hem goed. Alleen Moppie meende hem te moeten vermanen: ‘Begin je weer?...! Nou heb je eindelijk echt dames-gezelschap!...’
‘Wat bedoelt u?’ vroeg het meisje met de zonnebloemjapon geamuseerd.
‘Begrijpt u mij vooral niet verkeerd,’ repte meneer Van der Spa zich. ‘Ik wil alleen zeggen: een nog beter vrijgezel.’
‘Zíé je nou wel!!’ bitste Moppie, een paar lange, blote benen uitstrekkend, ‘wat zijn dat nou voor schunnige insinuaties!...’
‘Ik zie niet in, wat daar voor schunnigs aan is,’ vond de Globe een weinig kortademig. ‘Wellicht ìs meneer niet eens vrijgezel!...’
‘Lariekoek,’ sneerde Moppie, ‘u probeert hem een nieuwe
| |
| |
wagen aan te smeren! Zo dadelijk zegt u dat hij de gediplomeerde abt van een vrouwenklooster is, of hoenoemjedat.’
De witblonde ging nu zeer rechtop zitten, dacht na en zei toen enkele verschrikkelijke dingen over het woord Moppie.
Dit kon Moppie niet over haar geïnnundeerde kant laten gaan, en dus vertelde zij dat vrouwen met gebleekt haar eigenlijk oud en grijs waren, en meestal leden aan nadaagse lichtzinnigheid. ‘Hoedt u voor de getekenden,’ galmde ze bijbels; en gebruikte haar lippenstift weer eens.
De dame antwoordde boos dat ze niet moest trachten te oordelen over dingen die ze niet kende.
Moppie beweerde met een vuurrode autoband-mond, dat er dingen waren die zij niet wìlde kennen.
Daarop openbaarde de dame haar dat er dingen waren die ze nooit zóú kennen, omdat je daar verstand voor nodig had.
Toen zei Moppie: ‘Gelukkig, dan blijf ik tenminste dame.’
En terwijl de Globe hierover gewrongen lachte en haar eerste vreselijke woord zou gaan plegen, klonk de voordeurbel.
Meneer Van der Spa keek beschaamd naar het mooie meisje De Bruin, alsof hij brutale bekken en bellen in de hand moest hebben. ‘U krijgt blijkbaar nog meer bezoek,’ zei het meisje vriendelijk.
‘Ja,’ beaamde de gastheer met een donderwolkgezicht, en verdween in de gang omdat hij Joris had weggestuurd. Hij kwam terug met een vreemde, bars uitziende dame met vlekkerig zwart, in het midden gescheiden haar en zeer forse wenkbrauwen. Er was trouwens nog meer onevenredigs aan haar te zien. Zij praatte terwijl ze de kamer binnenschreed op dunne stakepoten met sokjes en wit-linnen schoenen. ‘Ik had u graag even alléén willen spreken,’ bekende ze met een bewolkte basstem. ‘Over een tamelijk intieme aangelegenheid.’ Het klonk opdringerig; temeer, daar zij voor de volle kamer terugdeinsde.
‘Dat komt toch straks pas,’ vermaande Moppie belovend. ‘Wie begint daar nou meteen over, als 'ie binnenkomt!... Eerst les je je dorst, dan je nieuwsgierigheid, en pas daarna je slechte moraal...’
‘Je slèchte moraal!...’ kreet de zwartharige, die toch al een bevlekte indruk maakte.
| |
| |
‘Kom, kom,’ suste meneer Van der Spa ruim, ‘u drinkt toch eerst een glaasje champagne mee!...’ Hij zwaaide met de fles alsof ze meer een klap had gevraagd, en hij kon om de een of andere reden een uit diepten opborrelende grinnik niet weerhouden, als een soort vertraagde geestelijke oprisping. Het leven leek hem zó gek!... Daar zat hij nou opeens, met vier vrouwen!... Ja, hij zou spoedig ontzaglijk moeten schaterbekken.
‘Champagne - mìdden op de avond?...!’ vroeg de basstem, alsof ze deze drank alleen bij 't ontbijt kende.
‘Maar natuurlijk, mevrouw Reinders!’ animeerde meneer Van der Spa.
Op deze naam spitste Moppie haar door drank aangetaste oren. Ze wendde zich nadenkend tot de oudere vrouw: ‘Bent u familie van Bob...?’
‘Ja, juffrouw,’ antwoordde de dame met het raadselachtige haar, en bezag haar afgemeten. ‘Ik ben zijn tante.’
Voor deze woorden moest Moppie fladderige pogingen in het werk stellen om zich los te maken van haar zitplaats, en toen zij eenmaal vond dat ze stond, viel ze de oude nieuwelinge pardoes om de hals. ‘Sch-hik-schàt...!’ mummelde ze ontroerd, ‘dan z-zijn we f-f-f-amilie... Tenm - hik - minste bijnnna... Ik ben eh - - God, wie ook - o, ja Moppie...’
‘Mòppie...?’ herhaalde mevrouw Reinders, hijgend van afkeuring.
‘Ja,’ bevestigde Moppie, ‘ik - hik - w-wat een sssmerige sspiritus is die champie, zeg..., ik begin al te lachen na drie glaasjes, hahahahaha!’
‘Dríé?!’ mengde de Globe zich erin, ‘'t waren er minstens zeven!...’
‘Zzz-hik-zóóóó!...’ zei Moppie geroerd, en probeerde recht in haar richting te kijken, ‘d-dat zie je zeker op je kilometerteller, ouwe carosserie!...’
‘Maar wie ìs Moppie?...’ onderzocht mevrouw Reinders viezig.
‘D-d-dat ben ik...’ vertelde Moppie een beetje listig-duf.
‘O, ja,’ antwoordde de dame beschaafd, ‘maar ik bedoel: wie bènt u?...’
‘Ik ben M-hik-moppie...,’ legde Moppie eindeloos ge- | |
| |
duldig uit, zoals je je behoort te gedragen tegenover bedaagden met geverfd haar.
‘Zij is een nicht van -’ wilde meneer Van der Spa gedienstig uitleggen; doch toen viel zijn oog op de gedrapeerde juffrouw, aan wie hij kort tevoren had verteld, geen zoons of dochters te hebben. ‘Van - iemand,’ eindigde hij mistig.
Moppie had zich geestelijk uit haar alcoholische wolk gewurmd en zei met een laatste krachtsinspanning: ‘Mijn nicht gaat trouwen met de broer van de vrouw, waar uw neef mee gaat trouwen.’ En toen liet ze zich dreunend terugvallen op haar gezellig zitje, en zweeg peinzend.
Het mooie meisje De Bruin, dat alles had aangehoord, schoot in een heldere lach en zei: ‘Wat ingewikkeld!’
‘Jahahahahaha,’ lachte de gedrapeerde vrouw schril, en sloot haar mond met een krakende hik.
‘Wij lijken met elkaar wel een familie, zoals we hier zitten,’ bedacht juffrouw De Bruin vriendelijk.
‘Een familie - hik! - pardon,’ hernam de gastheer gloedvol, ‘een familie van heel lieve meisjes!...’
‘Met één aardig jongetje!’ vulde Moppie aan, en moest daar zelf zo ontzettend om lachen, dat de tranen haar over de wangen liepen.
‘En géén schoonmoeders!’ riep meneer Van der Spa triomfantelijk uit. ‘hahaháá...! En geen dure vrouwen en dochters, die aldoor om geld zaniken, hahahahahááá!’
De dames stemden min of meer geremd in met deze vrolijkheid, terwijl de Globe en de Reinders-tante elkander even bedenkelijk aanblikten, alsof ze samen het leven beter kenden dan hun gastheer scheen te doen.
‘De dood aan alle schoonmoeders!’ galmde deze, meegesleept door eigen gedachten en decibels. ‘Leve de jeugd!...’
‘Zei je “de déúgd”?!?’ informeerde Moppie, die hiervoor speciaal bijkwam.
‘Néé, de jéúgd!’ corrigeerde meneer Van der Spa.
‘O, ik dacht ook al!...’ zei Moppie. En daarna moesten ze allen nog ontzettender schateren. Het begon erop te lijken, dat de flessen, zo impulsief en hartelijk ontkurkt door de gastheer, schaterwater bevatten.
‘En waarom niet de deugd?...’ polste mevrouw Reinders,
| |
| |
voor alle zekerheid. Zij leek een leergierige vrouw.
Meneer Van der Spa, bezig een lege fles te ontkurken maardatwaseenvergissing, staakte deze voortreffelijke bezigheid, liet de fles eenvoudig vallen om de woest uitziende zwarte vrouw onder haar kin te kunnen kriebelen. ‘Dáárom niet!’ snikte hij, lamgeslagen van eigen humor. Hij raakte de tel kwijt bij alle onderkinnen die zij met een mager gezicht wist te trekken, en moest gaan zitten. Niemand zou kunnen zeggen dat het een gering succes was. De dame begon te rammelen als een pot kokende erwten, om dan onverhoeds los te barsten in een zo schel giechelen, dat meneer Van der Spa bezorgd meende, niet voort te mogen gaan.
‘Schàndelijke man!...’ zei mevrouw Reinders met tenorale uitschieters, en zij stak een dunne, zeer aarzelende vinger uit, alsof ze hem in de maag wilde prikken. Het gebaar droeg door onwennigheid enige dreiging mee.
Meneer Van der Spa vloog overeind en sloeg dubbel over zijn nog niet beroerde kietelzenuwen. ‘Niet kriebelen!’ brulde hij. ‘Nee, nee!... Niet kriebelen! Hahahaháá! Niet krie- daar kan ik niet tégen!!!!’
En nu kon men dan toch eens vaststellen, hoe atavistisch damesvrouwen konden zijn, als zij hun remmen verloren lieten gaan. Ze dromden eensgezind op hem af, met uitzondering van het mooie meisje De Bruin, dat hartelijk lachte en toekeek. De dame met de donkere stem wijsvingerde hem in de maag, de autojuffrouw kietelde hem over de rug met een kinderlijke begaving welke in niets deed denken aan dure bekleding of vette bougies, tot haar draperie ergens op de rug meelachte en spleet. En Moppie kneep het lijdend gastvoorwerp in zijn middel en in zijn buik en in zijn kuiten, dat hij lag te stuiptrekken als een versnelde film van een regenworm. ‘Hèlp!’ riep meneer Van der Spa, hees van plezier en tuchteloze uitputting. ‘Hèlp, niet méér, níét mééér!!! Hááhááháá!... Hèlp!...’
En op dit gespitste moment sloeg er een blauw-witte schicht van vuur door de kamer, die de wereld in brand leek te steken met jubelglimmers - een bliksemlonk waarin bot en steen doorschijnend werden. Alle speelse dames schrokken zich de lammeleegte en rolden wriemelgillend door elkaar. Een loei
| |
| |
barstte los, alsof de hel uitscheurde.
Meneer Van der Spa schaterde, want hij dacht dat het aan zijn zenuwen lag. Hij riep in vervoering: ‘Hou de dief!’ want iets anders wist hij niet meer uit zijn vorig leven. - Maar toen drong tot hem door dat er iets niet naar wens verschoot, want naast hem op een stoel lag uitermate languit het wonderlijke gewas dat zich mevrouw Reinders had genoemd. Zij was bewusteloos, met gevlekte wenkbrauwen en een snor van lippenrouge. De andere vrouwen riepen om hun moeders en klauweklepperden tegen elkaar. Van der Spa zag de schim van een dun mannetje de tuin inrennen - een soort surprise uit een pakje dat er niet was geweest. Vol inspiratie zette hij deze na, en bleef voor 't gemak roepen ‘hou de dief’, want niemand anders dan een dief zou zich in het hol van de leeuw wagen. En uit een struikje rezen nog meer schimmen op, en toen begreep meneer Van der Spa, dat hij het slachtoffer moest zijn geworden van iets, wat nog in het duister lag.
Hij stond één seconde perplex. Maar hij bezon zich lang genoeg, om er niet op af te gaan. Niet voor niets had hij perken in zijn tuin laten aanleggen; en niet voor helemaal niets had hij die eigen morgen zo uitbundig de rappe draf geoefend onder leiding van een grote hond. In de duisternis zorgde hij voor snelle verdwijning. Hij maakte een stuipachtig hoekje-om in zijn eigen park, tot hij uit echo's en geroep begreep dat de schimmen in het struikje geen vijandelijke stammen waren, indien de dief dat wèl was, want zij waren in gevecht. Daarna was het voor de deftige man een kleine kunst, om rond een perk gladiolen van richting te veranderen en op eigen huis aan te sturen.
Zo komt men na genoten ervaringen in alle eer en deugd nog net op tijd thuis voor de finale.
|
|