Zij zwegen beiden. Mevrouw Gravelinc kon niet de ganse avond converseren met een naaister; en juffrouw Parels achtte zich te hoog na een leven van langdurige oppassendheid, voor gesprekken met een gedroogde lichtekooi.
‘Hoe laat is het?’ meende mevrouw Gravelinc niettemin kon hertrouwen met een aardige autofabrikant. - Maar hij verveelde zich niet, zei dat stuk wansmaak. Zelfs dat deed hij niet! Wat deed hij óóit voor haar! ‘Of zullen Liza en ik komen?...’ Ze moest iets aangrijpends zeggen, waarmee ze hem tot stamelen bracht. Een kanarie had je voor de zang, een ekster voor het praten en Hendrik voor het stotteren. Doch hij stotterde niet. Hij loog gitzwart dat hij zat te werken - - en dat hij niets te kort kwam... O, als Liza zich maar niet verraadde bij een dergelijke valsheid! ‘Nu, dag dan!’ zei mevrouw Gravelinc, uitgepraat. ‘Ja, dàg!’, nu ze niet thuis hoefde te komen omdat hij zich niet verveelde in het eenzame huis. Ze hing de hoorn stevig op, terwijl ze haar aangebrande wenkbrauwen fronste.
In de kamer zat nog steeds de naaister uit het raam te kijken alsof daar iets anders te zien mocht zijn dan een grasveldje met een regenput; en ze vroeg tactisch: ‘Ben u weze telefonere?’
‘Ja,’ gaf mevrouw Gravelinc stemmig toe. ‘Een kennis van me...’
Ze kon niet weten, dat juffrouw Parels besloot, niet weer zo gauw haar heerlijke eigen japonnen uit te lenen aan iemand die je niet verder kende dan een betaalde rekening. Zelf had ze gehoord, hoe deze stokkerig oude vrouw zonder andere charmes dan een figuur als dat van haarzelf, heren opbelde en vroeg of ze alleen waren, of ze zich niet verveelden - of zij, die dáme, misschien naar hun huis zou komen!... Dat zat nou met haar verderfelijke lijf in zo'n jurkje...
nog wel te kunnen vragen. En dan keek juffrouw Parels weer op haar polshorloge; want ze wilde zelfs tegenover een gevallen toverkol niet onbeleefd zijn. Per slot had het wijf haar rekeningen meestal betaald.
De avond zonk loodzwaar binnen en buiten. Een zachtblauwe klem op de kleuren en klanken. Een droomdeken, waarin de twee vrouwen zwegen. Het noodlot sloop op blauwe voeten