‘Goeie!’ antwoordde de echte mens. Nu hij moest spreken, voelde hij weer duidelijk, hoe vreselijk vermoeid hij was.
‘Heerlijk weer!’ vervolgde Van Dalen, alsof hij er reclame voor maakte.
‘Ja,’ zei Gerrit, omdat hij ‘nee’ een te moeilijk woord vond.
‘Verrukkelijk weer!’ herzag de ouwe springintveld, en grinnikte als een leeglopend bad.
‘Ja,’ stemde Gerrit nogmaals toe. Hij hoopte dat zijn tegenpartij nu iets bizonder geks zou doen, dan kon hij wakker blijven. Maar de tegenpartij ging naast hem zitten. ‘Moet je nog ver?’ informeerde hij teer.
Gerrit, met vage hoop dat de magere man een middel wist om vooruit te komen zonder merkbare inspanning, net als de meeste jongelieden vandaag, spande zich voor het laatst in om te vertellen dat hij naar Vredelust moest.
‘Dat is niet zo erg ver meer,’ troostte de ander harteloos, en had geen goeie raad. ‘Ik kom er juist vandaan.’ Alsof dat wat hielp. -
Gerrit zei ‘O.’ Hij voelde zich niet gesterkt door het feit dat een ander kwam van de plaats waar hij heen moest. Hij wist uit ervaring, over een uur pas thuis te kunnen zijn, als hij nog drie kwartier bleef narusten.
‘Werk je daar?’ polste de magere meneer.
‘Ja,’ zei Gerrit. Hij moest gapen van het vele praten.
‘Al lang?’ vroeg dat dunne flard verder.
‘Ja,’ antwoordde Gerrit en hij knikte; want hij voelde toch wel, dat aldoor hetzelfde woord zonder iets, niet beleefd was.
‘'n Mooie tuin,’ oordeelde zijn gezelschap. ‘Ik was bij meneer Van der Spa, en zijn werkkamer ziet net uit op de achtertuin, als ik me niet vergis.’
‘Ja,’ zei Gerrit, en knikte tweemaal.
‘Heb je 't daar goed?’ informeerde Van Dalen.
Nu behoorde Gerrit tot het soort mensen, dat 't niet goed heeft, zolang de werkgever van een ander bord eet, en wellicht wijn drinkt inplaats van bier. Gerrit kreeg doordeweek water. Zulke dingen doen grieven en duistere gedachten in ons hart wortelschieten. Bovendien stak Gerrit de steeds onverwachte, voortdurende aanwezigheid van de schoonmoeder zijns werkgevers. Hij droomde 's nachts dat zij hem vervolgde met een