11
Toen Hetty langs een omweg door het park naar huis trachtte te slenteren, ontmoette ze vlakbij het hek een mager krakemikje in meneervermomming met aan een riem de boze hond, welke haar vader zo aan de rand van afgronden had gebracht.
Het magere schepsel was haar ook niet geheel onbekend, daar ze die ochtend, op weg naar de boom, bij het openstaande raam van haar vaders werkkamer een gedeelte van een gesprek had opgevangen, en toen even naar binnen had moeten gluren, omdat ze eerst haar oren niet geloofde.
‘Dag meneer,’ zei Hetty dus. Want met ‘dag meneer’ begint veel in dit leven, en Hetty was van plan, massa's te beginnen.
De meneer schreeuwde ‘híér!!’ tegen de hond, die van dichtbij alleen een soort jolig kalf bleek te zijn, met in elke poot een andere speelse neiging. Vervolgens nam de schrale heer zijn hoedje koortsachtig af, en antwoordde: ‘Dag juffrouw.’
‘Zoekt u mijn vader?’ glimlachte Hetty héél lief, terwijl ze beter wist.
Het was een berekende dolkstoot. De meneer deed ook glimlachpogingen en zei ‘nee’, waarna hij een sprong van vier meter nam omdat de hond meende, buiten het hek een blaadje aan een struik te zien bewegen. Daar stonden beiden stil en keken om naar Hetty.
‘Dus u bent de dochter van meneer Van der Spa,’ zei het mannetje. Alsof hij zeldzaam ondeugende dingen van haar wist.
Hetty bevestigde zijn vermoeden in de gelukkige overtuiging, dat hij niet meer van haar kon weten, dan zij zelf.
‘Dan bent u de freule, die wil trouwen met de secretaris,’ vroeg de impertinente dunnerd, en hij beproefde schalks te kijken, wat alleen ongunstig werd.
Hetty leunde tegen het hek en keurde hem nadenkend. ‘Ja,’ zei ze. Over het algemeen voelde ze nooit enig zwak voor man-