| |
| |
| |
10
Wanneer je, als eenzaam vrijgezel, een flat hebt, en de conciërge weigert hardnekkig op je hond te passen, dan moet je die hond meenemen op reis. Dat had Van Dalen dus gedaan.
Bij het grote, monumentale hek had de heer Van Dalen zijn hond streng aangekeken en gezegd: ‘Zitten, Bibi! En wachten tot de baas terugkomt!’ Op deze ferm uitgesproken woorden had Bibi zijn tong binnengehaald en verstandig opgeblikt naar het schrale ouwelijke mannetje; en hij had zijn achterlijf demonstratief tegen de aarde gedrukt.
Van Dalen had geen ogenblik geloofd, dat de hond deze houding zou durven op te heffen vóór de terugkomst van de baas. En geheel bazig was hij de oprijlaan ingelopen en had tot slot nog eens omgekeken naar Bibi, welke groot en kalverachtig voor het hek zat trouwe ogen te zetten waar hij er niet één van meende; want hij was net zo listig als zijn baas. Dat was het enige wat zij gemeen hadden. Overigens was Bibi veel opgewekter en luchtiger van levensopvatting; wat hij wellicht had geërfd van de dame, naar wie hij was genoemd. Want zelfs een schriel karkasje met een bolhoed en pijpesteelbenen kan een bezwaarde liefde koesteren voor een vrijmoedige dame met veel te blond haar en zwart satijnen dessous.
Bibi zat dus voor het hek. Tot hij zeker meende te mogen aannemen dat de baas was verdwenen. Toen zette hij zich in beweging en ging op snor binnen het onbekende domein. Er was allereerst een huisje met een laag dak en dichte deuren en ramen. Bibi meende, enige malen tegen dat huisje te moeten blaffen. Hij liep er omheen. Aan de achterzijde vond hij een corpulente poes, welke hij volgens alle regelen van hondse hoffelijkheid begroette. De poes reageerde ook geheel naar de eis; en toen zij kortademig in een berk zat, met een staart als een Kerstboom en weggegleden oren, vervolgde Bibi zijn weg en maakte zich elders nuttig door het uitgraven van molshopen. Wel werd hij hierin gestoord door een waarschijnlijk jaloerse
| |
| |
man met een ribbeltjesbroek en een opgeheven hark, die barse dingen krijste; doch er waren gelukkig zoveel molshopen, dat Bibi zich nog verderop ten nutte kon maken.
Op zijn weg vond hij ook een heerlijke vijver, waarin hij wat had geplensd. Maar toen was de luidruchtige man weer gekomen, ditmaal met nog bozer klanken en een steen, waarvoor onze levendige held noodgedwongen had moeten wijken. Daarna had hij met zichzelf gedanst op een grasveld. Er was een merel geweest, die naar zich liet happen, en een verdwaalde kip welke ontzettend had moeten lachen, terwijl ze zich uit zijn nabijheid huiswaarts spoedde.
Waarschijnlijk kreeg Bibi door al deze dingen de indruk dat zijn dansen het succes van het seizoen was, en hij had met alle ijver waarover hij beschikte als zijn baas afwezig was, een overdreven gulle reprise gegeven van zijn pas afgewerkt programma. Maar wat word je moe van dansen, hè? Vooral tweemaal achter elkaar! Hij was in slaap gevallen in een bos struiken, met grote trossen rode en roze bloemen eraan.
Daar had hij gelegen en gedroomd, tot sluipende voetstappen over het gras schuifelden en zijn oren kietelden. Toen hij ontwaakte, vol verdenking op de slechte tuinman, had daar het dikke schepsel gestaan, waarmee hij vervolgens had gedarteld. En gelukkig had hij na het spel zijn baas horen fluiten, zodat ze elkaar konden weervinden voor de weg naar huis, waar het eten moest wachten.
Niet minder voldaan dan Bibi, bleek zijn baas. Van Dalen was eerst razend geweest, toen hij zijn hond miste. Oponthoud! Wat nu?! Waar moest hij zoeken?... Net als alle machteloze eigenaars van veel te grote honden, was hij begonnen te fluiten. Ellendig! Verdòmd pijnlijk, om hier naar zijn hond te moeten zoeken. Het mankeerde er nog maar aan, dat het beest ergens schade had berokkend!...
Zo sloop Van Dalen, vreemde fluitsignalen uitzendend en rondspiedend, als een ondermaats Winnetoutje over het vijandelijk gebied. Zijn hond vond hij niet. Maar wel twee dames, op een bankje tussen geschoren heggetjes.
De oudste herkende hij als de tweesnijdende schoonmoeder van zijn concurrent. Nog geen twintig minuten tevoren had hij haar verlaten. De andere, een magere vrouw met rood haar,
| |
| |
sprak in hoofdpijnstijl vol opgepropt leed, waarbij de oudste zich beijverde, te knikken en te schudden.
‘Ik móét in de open lucht praten,’ zei de hoofdpijn-stem. Knikken. ‘Ik stìk, als ik binnen moet zitten... Ik heb zoveel zorgen!’ Knikken. ‘Als Kees werkelijk trouwt met dat meisje, dan móéten we hem helpen! ...’ Schudden. Lang en niet te negéren, met het hoofd. ‘Maar ma,’ klaagde de rode, ‘hij is toch nog te jong om zijn kost te kunnen verdienen...! Wij hebben geen keuze, als hij bij zijn plannen blijft!...’
Nu schudde de grijze uitgebreider, met wuivende haren en een half bovenlijf. ‘Onzin,’ zei ze. ‘Als je van tevoren openlijk bekend maakt dat je je handen van hem aftrekt, is alles in orde.’
‘Ja, maar máá...!’ mekkerde de rode. ‘De rekláme dan!...’
‘Reklame?!...’ herhaalde de grijze met de onwillige gretigheid van iemand die een nieuw gemeen woord leert kennen.
‘Begrijpt u dan niet, hoe 'n klad het op de zaak zou gooien, als Kees ergens in armoe woonde...’ legde de hoofdpijn-stem uit, vol matte afkeer. ‘In een ellendige halve villa of zoiets...’
‘Een halve villa is zijn verdiende loon,’ bitste de grijze hardvochtig. ‘Als hij dat kind dùrft te trouwen, gun ik hem een - een -’ ze moest ondanks haar scherpe formuleringen toch even peinzen. ‘Een héél kléíne - - bungalow! Daar!’ want bungalow vond ze een vervelend, bijna schunnig woord.
‘Hij is per slot mijn kind!...’ zuchtte de rode.
Van Dalen leunde in zijn andere heup en spitste alles wat hij had om geen letter te missen van dit belangwekkend gesprek. Hij was geheel uitgefloten. Dit werd zijn geluksdag - er mocht geen twijfel aan bestaan.
‘Het enige wat nog overblijft,’ bedacht de grijze, ‘is, dat armzalige wicht af te kopen.’
‘Ja, maar máá!...’ zeurde de rode weer. ‘Dat kost toch gèld!...’
Dit scheen de grijze dame intens te vervelen. ‘Jammer niet zo burgerlijk over geld,’ zei ze ijzig. Van Dalen likte zijn lippen af. ‘Jullie hebben bijna teveel, dat is alles!’
‘Begrijpt u dan niet,’ grijnde de rode opgewonden, ‘dat Henk de som, die hij aan dat meisje uitbetaalt, als excuus zal gebruiken om mij mijn nieuwe wagen te onthouden?!...’
| |
| |
Ze rilde, alsof vrouwen zonder wagen kou vatten in de hoogzomer.
‘Dat je die nu nòg niet hebt!’ gromde de grijze dame. ‘Je hebt er de hele ochtend je best voor gedaan! En dat na gisteravond! ...’ Want zij wenste geen sauskom te vergeten. ‘Na alles, wat hij niet voor je doet, en wèl tégen je!...’
‘Ik ben radeloos,’ zuchtte de roodharige, en strengelde vingers. ‘Ik kan niet blíjven huilen!...’ Hoewel zij een aardig eind op weg leek.
‘En toch mogen we Kees niet uit het oog verliezen om een auto,’ wierp de grijze tegen. En de rode dame was het daarmee min of meer eens.
‘Het gaat me zo aan mijn hart van Kees,’ zei ze met extra veel hoofdpijn.
‘Je moet niet altijd je hart laten spreken,’ vermaande haar moeder. ‘Een mens heeft ook verstànd gekregen. Verstand en hart houden je samen in evenwicht en op aarde. Als je alleen een hart had, ging je regelrecht naar de hemel. En als je alleen een verstand had, regelrecht naar de hel. Jij bent voor allebei nog te jong.’
Toen rook Van Dalen per tegenspoed aan een spinneweb dat hem voor de neus fladderde, en niesde brullend. De twee dames gilden en gingen elkaar te lijf van schrik. De oudste knikte en schudde dat het een nare lust was, en de jongste jammerde onverstolen achter haar hand.
‘Pardon,’ zei Van Dalen; om toch iets te zeggen na het saluutschot.
‘Meneer - - eh -’ weerde Liza voorbarig af. Haar opvoeding was erop gericht geweest, niezende mannen uit de weg te gaan. Doch haar moeder richtte zich op en over haar gelaat begon een vredig licht te stralen.
‘Bent u het maar,’ zei ze, met een bariton van bedwongen vreugde, ‘meneer - Van Dalen!...’
‘Ja, mevrouw,’ antwoordde de aangesprokene naar waarheid, omdat hem geen keus bleef.
‘Welkom, welkom!’ zei mevrouw Gravelinc. Zij was nog uit de generatie van dat soort kreten. Ze wendde zich troostend tot haar dochter en vervolgde: ‘Dit is meneer Van Dalen, Liza! Een kennis van je man.’ Waarna ze zich omdraaide naar Van
| |
| |
Dalen, en hem verklapte dat Liza het ongeluk had, mevrouw Van der Spa te zijn. Van Dalen boog tweemaal; eerst voor het voorstellen en dan voor de ontsluiering van Liza's identiteit. ‘Meneer van Dalen is een ongewoon aardige man, Liza,’ vertelde mevrouw Gravelinc nutteloos luid, zodat de besprokene zich genoodzaakt zag, nogmaals te buigen. ‘Hij is een genie in de omgang met Henk!’ Van Dalen beheerste een vierde kromming.
‘Heus?!’ betwijfelde Liza.
‘Zeker!’ bevestigde mevrouw Gravelinc knikkend. ‘Hij is zeer eigen met hem. De manier waarop je man straks afscheid van hem nam - zó heb ik het hem alleen bij familie zien doen...’
Van Dalen bedwong met kracht een hevige verdenking, dat de oude dame hem wederom met sarcasme bedreigde, en grijnsde stram.
‘Hoe komt u hier - bent u verdwaald?’ informeerde Liza, zich haar hoofdpijn herinnerend.
‘Ik zoek mijn hond, mevrouw,’ zei Van Dalen, toch nog weer met een buig.
‘Het lieve beest!’ juichte mevrouw Gravelinc, hoewel ze Bibi niet persoonlijk had ontmoet. ‘Komt u hier even rustig in de schaduw zitten, meneer!...’ En ze klopte lichtzinnig op het bankjeshout. Ondanks de ontzette blik van Liza wist ze aldus te bewerkstelligen, dat Van Dalen zijn magere spierresten tussen hen in op de rustieke zitting deed neerkomen. En in de terugvloeiende rust legde de ouderdom listig uit, hoe zij samen hadden zitten praten over hulp aan een vriendin. Ach, zo'n betreurenswaardige vriendin!... Ze had een man die altijd bromde en boos was en alles weigerde. Nu moest die goedige meneer Van Dalen zich voorstellen: de zoon van die vriendin-en-haar-man wilde trouwen met de dochter van een tuinman...! (Van Dalen moest ervan sissen tussen zijn halfsleets ivoor) en de dochter van ditzelfde echtpaar had huwelijksplannen met de ontslagen secretaris van die boze meneer..., (Van Dalen siste luid) en dat wilden ze juist allebei op het ogenblik, dat de moeder - ‘onze lieve vriendin,’ zei mevrouw Gravelinc er voor alle zekerheid bij - een nieuwe wagen nodig had! Kon meneer Van Dalen zich indenken, hoe moeilijk
| |
| |
deze dame het had...?
Zeker kon meneer Van Dalen dat. Hij schoot uit de sis omdat hij spuugbellen begon te maken. Hij ging geschokt overeind zitten en zei glazig: ‘O, o, o, o,... wat een toestand! Die jongen met een tuinmanskind en het meisje met een ontslagen vent en de vrouw met een wagen! En dat allemaal júíst - -!’ Hij knipperde wankel met de ogen en snoof.
‘Ik zíé, hoe u zich in het geval poogt in te leven!’ zei mevrouw Gravelinc in blijde ontroering.
‘J-ja...,’ stotterde Van Dalen verbijsterd, ‘dit is erger dan ik ooit had kunnen vermoeden...’
‘Wij weten ook géén uitweg!’ merkte Liza gejaagd op.
‘Ja,’ beaamde mevrouw Gravelinc over-tactvol, ‘onze arme, lieve vriendin!...’ Ze was een weinig perplex over de gevoeligheid van de heer Van Dalen, die niets meer scheen te horen, en met bolle ogen zat te gorgelen van ellende. Eigenlijk maakte de oude dame zich bezorgd. Hij rook niet naar drank, zodat het beslist geen alcoholische intoxicatie kon zijn; en hij leek haar niet oud of dik genoeg, om nu juist hier op dit bankje het tranendal te verlaten. Maar ach, zij wist immers zo goed, dat gevoeligheid niet zat in ouderdom of lichaamsgewicht!...
Ze blikte over het wiegelend hoofd van Van Dalen heen tersluiks naar haar dochter, die zich het gedrag van hun onverwachte gast ook scheen aan te trekken, gezien haar twee handen, welke zij met juwelen en al tegen haar moederhart preste om waarschijnlijk het bonzen te bedwingen. Ze trok haar roodbruine streepwenkbrauwtjes hoog op en zei met geluidloze lippen iets tegen haar moeder's vraagogen. Het kwam niet door.
En intussen wilde Van Dalen maar niet ophouden, zijn gevoelens te luchten; totdat mevrouw Gravelinc argwaan begon te koesteren en meende te doorzien, dat hij niet goed wijs was, of geheime tekens gaf aan een verborgen bende in het park om hen heen. Ze zei toen met massieve nadruk, dat hij zich andermans leed niet zó moest aantrekken; waarop de heer Van Dalen zijn ontroering onmiddellijk af zette. Hij harkte verstrooid zijn kale kruin bij en zei klankloos, dat hij misschien een oplossing voor die - eh - vriendin wist. -
| |
| |
‘Wat dàn?!’ beefde Liza, die wel begreep dat het vandaag toch te laat was voor beheersing of kalmte.
Maar haar moeder bleef ijzig en keek haar manend aan. ‘Dat is aardig van u,’ sprak ze. ‘Het zou prettig zijn, als we onze vriendin konden helpen - wij houden veel van haar.’
En daarna ontblootte Van Dalen zijn vuige gedachten voor hen. Hij moest tijdens het snorken en gorgelen toch geconcentreerd hebben nagedacht, wat pleitte voor zijn veelzijdigheid. Zijn plan was geslepen listig. Luisterend zaten mevrouw Gravelinc en Liza tegen mekander te knikken als Chinese poppen. Want: Van Dalen stelde voor dat Liza zich zou vermommen als agente van een autofabriek, en aldus de boze echtgenoot van haar vriendin zou opzoeken om hem voorstellen te doen. Zakelijke. En voor mevrouw Gravelinc opperde de geniale gast het plan, zich te verkleden als de tante van de secretaris, en een huwelijk van de jongeman met de dochter onmogelijk te maken. De dochter, zo meende Van Dalen, zou dan op haar beurt uit naijver wel zorgen, dat de trouwplannen van haar broer geen vaster vorm kregen.
Ach, ach! hoeveel eieren heeft Columbus in de loop der eeuwen al niet gelegd - en alle even goed. Voor de twee dames werden hier perspectieven geopend, om lacherig van te worden. Het leven kreeg eensklaps kleur en geur. O, de romantiek! De spanning - het aangrijpende van een persoonsverandering!...
Het was natuurlijk niet heerlijk, dat Van Dalen er bij Liza op aandrong, er alles aan te hangen wat mogelijk was, om de boze heer te paaien met jeugd en schoonheid. En het was ook niet helemaal fijn voor mevrouw Gravelinc, zich te horen vermanen dat ze er nog veel lelijker en ouder moest uitzien, om de afkeer tegen enige secretaris-familie te stabiliseren. Maar niet één geluk is volmaakt; en per slot wisten beide dames dat Van Dalen, ondanks zijn spitse geest, een man zonder beschaving was, die dingen zei, welke hun oorsprong vonden in een plomp gebrek aan woordkeus.
Niettemin spraken zij onder zijn krachtige leiding af, genoemde heer die avond beurtelings te bezoeken, nadat ze eerst hadden gezorgd (in overleg met hun lieve vriendin), dat hij alleen was.
| |
| |
Van Dalen moest een gouden karakter hebben; want hij was geheel en al opgefleurd, nu hij de twee dames bleek te hebben kunnen helpen met zijn aalgladde adviezen. Hij grinnikte met zo'n schrikwekkend uithoudingsvermogen, dat mevrouw Gravelinc toch nog weer even aan drank dacht; en hij wreef zich in de handen tot er een lucht van geschroeid vlees hing.
Liza bedankte Van Dalen voor zijn goede raad, en mevrouw Gravelinc bedankte hem voor zijn lieve toewijding, en Van Dalen bedankte Liza voor haar compliment en mevrouw Gravelinc omdat hij haar niet wou negéren, en Liza bedankte mevrouw Gravelinc omdat ze zich vergiste - en toen stond mevrouw Gravelinc op en zei dat ze niet langer kon blijven zitten, en ze keek of ze Hannibal was, en olifanten over de Alpen ging jagen. Van Dalen stond toen ook op, en vroeg verlof om zijn hond te fluiten. Liza verhief zich eveneens en gaf hem toestemming, zoveel te fluiten als hij wilde. Van Dalen boog en wou zijn hoed afnemen, die hij onder zijn arm had. Hij stootte zijn knie tegen een punt van het bankje, zoals geen bankje bij hem zou hebben gehad. Hij wreef zich alsof hij de plek wilde polijsten en zei ‘Dag mevrames’, want halverwege ‘mevrouw’ sloeg hij om naar meervoud. De mevrames knikten, haakten armen in mekaar en traden af.
Nog een hele poos vernamen zij het gefluit van hun nieuwe raadsman, wat hen vreselijk opgewekt maakte. Toen hield het fluiten op. De dames, heerlijke plannen makend, waren bij een kortgeschoren haag aangeland, welke de boomgaard afgrensde. Daar stond mevrouw Gravelinc schok-ademend stil en duidde haar dochter op Iets, dat met fladderende broekspijpen en zwaaiende armen om de kerseboom danste.
Liza was licht beneveld door de veelvuldige aandoeningen en derzelver snelle opeenvolging. Zij voelde zich altijd héél blij of verschrikkelijk bedroefd, ze schrok ontzèttend of bleef ziekelijk kalm. Nu wist ze niet dadelijk keuze te maken uit haar mogelijkheden. In wazige verwarring herkende ze eerst het kale hoofd, en vervolgens, reeds iets meer ontdaan om zometeen mateloos te schrikken, een jasje en een stem. En al die tijd stond haar moeder als een vogelverschrikker aan te wijzen. Gut, wat een vreemd beeld vertoonde zich aan hun blikken. Daarenboven hoorden beide dames met eigen oren, dat
| |
| |
Hendrik de kerseboom verbood enig huwelijk aan te gaan (wat bij kersebomen moeilijk is tegen te houden), en in geval van ongehoorzaamheid aan dit verbod, de arme boom, welke in een opeenvolging van massale huwelijken zijn plicht had gedaan, dreigde met een nutteloze operatie aan zijn kruin. Ook leek een bladluis in ernstig gevaar te verkeren. -
Mevrouw Gravelinc tastte met wapperende handen naar haar broche en vroeg zich fluisterend af, waarom een mens zich zó druk maakte over één minuscuul schepsel. Zij zuchtte zo diep als ze durfde in de nabijheid van een dergelijk hachelijk iemand. ‘Het zou me niet verbazen, kind,’ fluisterde ze tegen haar dochter, welke zich onledig hield met kijken en beheersing, ‘als je man in zijn geestvermogens geschokt blijkt. Geen man met ernstige gedachten kòmt op zoiets!...’
Op dit moment verliet meneer Van der Spa de boomgaard in een woeste draf waarbij hij lichtelijk steigerde (mevrouw Gravelinc zwoer later dat ze hem had horen hinniken), en stortte zich, gelukkig in tegengestelde richting, op het park.
Liza oogde hem na en kon niet ophouden, haar kansen op een nieuwe auto te bepeinzen. Waren die toegenomen of verminderd, als haar echtgenoot inboette...?
‘Eerst dat verschrìkkelijke gezicht, vanmorgen!’ murmelde haar moeder, ‘en dan telkens die onverklaarbare driftaanvallen; om van die rare praatjes maar te zwijgen, toen hij me verbood, met Reinders te trouwen!... Stel je vóór, zeg! ik met zo'n jongen! Ontzettend!... En nu dit... wat een gewone man toch niet zou bedenken!...’
Liza knikte en dacht aan houtworm.
‘Ik begrijp het niet,’ klaagde mevrouw Gravelinc. ‘Iemand zonder zorgen, en met een ruim inkomen, en een aardige huiselijke kring!...’
|
|