nen handje overeind uit het grauwe zand. Als radeloos: ‘help mij, want ik heb geen vervolg meer.’ Of een laatste wuif van een lichaamsdeel dat het niet wil afleren. Er zijn geen verlengingen, doch het wenkt nog: ‘dààg! dààg! kijk naar me, ik wil niet in gebreke blijven of vergeefs gegroet hebben!’ Een star klein opgestoken symbooltje van trouw, die niet langer gewenst is - waarop niemand enig bod heeft gedaan - wat zelfs de grijper van de truck niet vast wilde houden.
Ik loop erheen en raap het op.
Het is een lelijk, log, geschonden handje.
Waar heeft het in 's hemelsnaam gezeten....?
Het is stellig geen werk van Martijn.
Maar wat moet ik er nu mee?...
Het is moeilijk een handje terug te gooien op het zand. Je kunt het ook niet bij je steken, want het heeft geen betekenis meer. Was het maar vergruizeld. Was het maar anoniem geworden; niet meer een palm met vijf dikke rotworstjes-met-nageltjes. Ik kijk om me heen. Waar was nu de voordeur, en waar de gang?... En waar lag de Blauwe Kamer - en dat kleine vertrek, waar mijn vriend zat te werken en na te denken en te praten met anderen...?
Nu de vlakte is ingetreden, is het woonvisioen vergaan. De tastbaarheid van een heel herenhuis laat verstek gaan.
Ik wandel weg met dat handje tussen m'n vingers; en laat het, als er niemand in de buurt is, met een lichtelijk plechtig gevoel in de vijver achter de Kalverdijk zinken. Ik leg het hurkend op het watervlak en het handje dwarrelt zoet naar de bodem. Het wordt donkerder, groener, schaduwachtig en ligt dan stil met een bedelgebaar voor wie scherp naar beneden tuurt en handjes zoekt. Het is klaar met wuiven, voorzover ik kan nagaan. En waarom moet ik nu aldoor en steeds weer denken aan blonde Martijn?...
Ik weet niet, of er iemand plannen heeft gehad die toch weer tot bouw zouden leiden. Het stuk land heeft vijf weken verlaten gelegen. De zomer speelt er groene gloedjes overheen van onkruid en mos. De zomer is vriendelijk. Die wil overal natuur brengen en bloemen zien, al zijn het maar kleine witte sterretjes van muring. De vogels kwinkeleren in de takken rondom, en soms slentert een verliefd paartje, in mekaar vervlochten volgens een eeuwenoud schema van willige armen en lijven, langs de bomen - maar vindt er beschutting noch romantiek, en drentelt verder.