manestralen.
‘Martijn!!’ riep ik nogmaals, gedempt.
De nachtkoelte reisde verder over andere bomen - stilte zonk terug.
‘Zoekt u iets?’ vroeg toen naast mij een stem, waar ik me een gat van in m'n ziel schrok. Daar stond een jonge politieagent.
Ik besefte, blij te zijn met zijn aanwezigheid, nu ik geen antwoord kreeg. De dood was machtiger, dat had ik kunnen weten. Ik zweeg even en probeerde te bedenken, hoe ik het kon uiteenzetten.
De agent legde een vriendelijke hand op mijn arm. ‘Zoekt u iets, meneer?...’ Hij had een hinderlijk lichtje in zijn andere hand.
‘Ik... meende iets - iemand te hebben gevonden...,’ antwoordde ik; en hoorde hoe wankel dit klonk. ‘Weet u,’ hernam ik haastig, ‘hier heeft een huis gestaan...’
‘Ja,’ gaf hij verdraagzaam toe.
‘En daar woonde een goeie vriend van me,... die jaren geleden is gestorven... Hij was nog heel jong... en wij -..., nou ja... Nu is dat huis geslecht..., er kwamen zoveel herinneringen bij mij op... En vanavond, nu ik hier voorbij loop, zie ik in het maanlicht - - ik dàcht..., dat ik hem zag staan... Martijn de Schencker...’
De man naast me was even stil. ‘Maar als hij al jaren dood is...,’ weerlegde hij vriendelijk.
‘Dat zegt toch niets,’ vond ik.
De druk van zijn hand op mijn arm werd iets dringender.
‘U moet lekker naar huis gaan, meneer,’ zei hij. ‘Waar woont u?...’
Ik noemde mijn adres.
‘Nou, kijk, dat is hier vlakbij.’
Alsof ik dat niet wist. Hij nam mijn arm.
‘Ik ben heus niet dronken, hoor!’ weerstreefde ik. En hoorde zelf, hoe bezopen dat klonk.
‘Nee, natuurlijk niet,’ antwoordde hij effen en voerde me vakkundig af.
‘Man, laat los,’ zei ik. Wist hij maar dat ik romans schreef! Maar dat kon ik hem nu niet zeggen, zonder helemaal alcoholisch te lijken. En waarom toch? - Ik was volslagen helder!
‘Trek nou es een streep,’ stelde ik voor, ‘en laat me daar even over lopen, dan weet u dat ik nuchter ben, agent. Begrijpt u het niet?... Ik denk zo vaak aan die vriend... en nu is dat huis afgebroken... en alles is uitgemoord en weggehaald..., en