kleingeestigheid, waarop geen weerklank past.
En toch. Toen ik me afwendde, zei ik zacht: ‘Hij is dood. Is dat niet genoeg?... En hij was een héél góéd mens; voor wie de moeite nam, hem te kennen. Niet voor de rellemedellen, die uit gebrek aan degelijk werk of eigen geluk z'n intimiteit begrabbelden.’ Ik wendde me af.
Mijn moeders stem hield me terug: ‘Daan! Hoe dùrf je! Wil je ogen-blik-ke-lijk excuus vragen?!’
Ik nam de brutale kans, hen allemaal aan te kijken.
‘Excuus,’ herhaalde ik, en gaf mijn moeder een glimlach, ‘aan wie, en waarvoor? Tenzij je de aanwezige dámes met het woord rellemedellen aangesproken acht!’ En ik ging. Voor één keer was de stilte míjn stilte.
Gek, dat Martijns sterven mij eenzamer maakte.
Een week daarna stond er in de krant een lang artikel van de kunstredacteur over de helaas te vroeg gestorven beeldhouwer Martijn de Schencker.
De man wijdde een ernstige pen aan het talent dat was weggevallen. Martijn de Schencker, wiens enorme begaving door zijn leermeesters vooral in Parijs was onderkend, waar men hem algemeen had vergeleken met de allergrootsten uit de historie.
‘Een dusdanige kennis van het handwerk, een dergelijke innig-gevoelige uitbeelding van geestelijke waarden door lijnenspel in lichaam en gelaat, komt nog niet éénmaal in de duizend jaar voor. We hebben hier te doen gehad met een ontzaglijk begenadigd kunstenaar, wiens betoverde hand leven legde in was en in hout, in klei en marmer.
Het moet bijna een ramp voor de kunstwereld worden geacht, dat deze geweldenaar te vroeg is weggeroepen om ons meer achter te laten dan een serie schetsen en slechts een tiental voltooide stukken, waarbij dan het spelende hondje, ‘Opdracht van Daantje’, een van de meest sprankelende moet worden genoemd.
Ook het prachtige beeldje in chamotteklei, ‘Kees onder de douche’ is uitzonderlijk van speelsheid en frisse jeugd. Men hoort dit jongetje om zo te zeggen zingen en lachen!’
Het artikel besloot met enkele woorden, waarvoor ik persoonlijk dankbaar was: ‘Het is zeer merkwaardig en jammer, dat De Schencker in zijn woonplaats geen enkele vorm van waardering heeft gevonden. De profeet in het eigen land is in hem wel bijzonder scherp getekend.’