| |
| |
| |
11
Ze werd zolang bij Sally gedeponeerd, die druk zat te typen. ‘Ik moet nog een paar boodschappen doen,’ zei Derk, met zó'n trouwhartig gezicht, dat Eva de rillingen over de rug liepen.
Sally vroeg niets en zei weinig, want haar nieuwe artikel moest af. Eva bladerde wat in een modeblad, keek uit het raam en mijmerde. Ondanks de levendigheid van de stad voelde zij zich terneergeslagen. Tante's voordeur was zo nadrukkelijk dicht gegaan; zou het nichtje er ooit weer in komen? Ze had anders nergens meer een eigen plekje, waar ze zich veilig zou kunnen voelen. De gedachte kneep haar de keel dicht. Tersluiks keek ze eens naar Sally - maar al was die nog zo'n goeie vriendin, ze bleef toch een Reyder van Hellenduyn, en ze zou Eva waarschijnlijk in haar diepste gevoelens niet begrijpen. Ze verschilden teveel van levensstijl.
Buiten roesde het leven. Auto's gleden voorbij, fietsers zwenkten tussen de boel door, een bus hield tuffend stil, trams dreunden langs. En op de trottoirs flaneerden de voetgangers, een piccolo'tje draafde langs de huizenrij. Een magere oude dame stond stil voor een boekwinkel; een verloofd paartje liep te ginnegappen - dáárom leken Derk en zij misschien niet echt verloofd: ze liepen nooit eens samen te grinniken. En verderop wandelden twee heel dikke, heel dure, heel deftige dames; korte rokken, hoge hakken, malle hoedjes juwelen. Waarschijnlijk zouden ze van dichtbij ook van makeup en parfum blijken voorzien te zijn. Wat voelden ze zich belangrijk! Wat voelde iéder zich in zo'n straat gewichtig, - en zou het straatbeeld veranderen, als er eens één dood neerviel? Een ogenblik zou alles samen krioelen op die ene plek, kijken, vragen, roepen, helpen, - huilen zelfs? - maar over een kwartier zou de plaats, waar de dood zich kenbaar had gemaakt, weer aan het leven behoren, en honderden voetstappen van andere belangrijke mensen zouden de herinnering uitwissen.
Uit een dure tearoom kwamen twee jonge meisjes; wat zijn jonge meisjes dan toch algemeenheden! Lief, fris, goed verzorgd. Had de ene iets, wat de andere niet had? Een blonde en een bruine. De blonde lachte en de bruine keek in een tasspie- | |
| |
geltje, of haar lippen nog wel rood genoeg waren.
Op de rand van het trottoir marcheerde als een ernstige haan een politie-agent. En niemand keek naar hem, omdat toch iedereen zoet was. Hij had niet meer waarde in zijn keurige uniform, dan de lantaarnpalen en de reclamezuil. Eva alleen had ervaren, dat een agent ook een mens was, met machtige en zwakke antecedenten.
En kijk, vlak onder haar raam liep nog zo'n gewichtig mens, in een lichtgrijs zomerpak (ze zag nu pas, dat hij een prachtige paarse das droeg), terug van het boodschappen-doen.
‘Vermaak je je?’ vroeg Sally tussen twee regels door.
‘Enorm,’ zei Eva, en dacht aan het dood-vallen. Verbeeld je, dat Derk eens dood viel! Dat zou ze ontzettend vinden.
Hij was altijd zo vrolijk en levend. En als zijzelf eens dood viel! Dat zou een dramatische oplossing zijn, hoewel tante Gien het ten strengste zou afkeuren. En waar zouden ze haar in 's hemelsnaam moeten bergen! En alle mensen zouden zien, hoe dik haar gezicht in de blos zat, want díé liet zich niet door de dood verbleken. En als ze haar uitkleedden en aflegden, zou ze toch weer de ouwe, onbeduidende Eva worden, want een lijk moet 't zonder poeder en uitdagende bustehouder stellen.
‘Waar denk je aan?’ informeerde Derk, die was binnengekomen.
‘Aan doodvallen en afleggen,’ antwoordde ze.
‘Net iets voor jou,’ bromde Sally en liet de machine even rusten. Derk had geen geduld om nog een borrel te drinken.
‘Ik vertrouw Eva niet in de stad,’ zei hij. ‘Je kunt elk ogenblik verwachten, dat ze zich aan iets vastgrijpt en niet meer terug wil naar de Wilde Heuvel.’
't Was een bittere pil voor Eva, want waar zou ze op dat moment anders hebben moeten heen gaan, dan naar de Wilde Heuvel?
In de auto was Derk zwijgzaam. Ze waren al halverwege het bos van de Onaangename Herinnering, voordat hij opzij keek en Eva uitnodigde, haar mond eens open te doen. ‘Ik begrijp je vandaag niet helemaal,’ zei hij.
Ze vertelde hem simpelweg, dat er niets te begrijpen viel.
‘Je doet zo huilerig, terwijl ik je zou willen zien lachen,’ klaagde Derk.
‘Er is niks te lachen,’ weerlegde ze. ‘Aan tante Gien heb ik vanmiddag voor het eerst gezien, hoe idioot ik zelf ben. Laat me nou in vrede beschaamd zijn, Derk. Ik begrijp eindelijk,
| |
| |
waarom jij altijd zo moest lachen.’
‘Dat is niet waar!’ zei hij scherp. ‘Ik heb je eigenlijk nog nooit echt uitgelachen, terwijl ik je tante om te gillen vond. Nee, jij bent lang zo gek niet!’
‘Maar toch een heel klein beetje,’ begreep Eva, ondanks eigen geteelde nederigheid hierdoor gekwetst.
‘Natuurlijk, dat zijn we allemaal.’
Ze reden zwijgend het bos binnen. 't Was er bijna nog mooier dan veertien dagen tevoren. Krankzinnig, dat 't pas twee weken geleden was, dat Eva voor het eerst die rit maakte. Wat lag er een nachtmerrie tussen toen en nu!
‘Overigens begrijp ik je nou weer,’ zei Derk vergenoegd. ‘Je voelt je erg vernederd, hè Eefje?’
Ze vond het beneden haar waardigheid hierop te knikken.
‘Als ik geen beminde had, zou je best tegen mijn schouder willen uithuilen.’
Dat had hij treffend juist gezegd.
‘Het zou verrukkelijk zijn,’ stemde ze koeltjes toe.
‘Kind, doe het toch!’ animeerde Derk. ‘Wat weet zij ervan!’
‘En je hebt bovendien duizenden andere meisjes tegen je schouder laten uithuilen,’ zei Eva.
Hij lachte vergenoegd.
Maar bij het Laantje stopte Derk weer.
‘Weet je nog wel?’ zei hij.
‘Nee, wat dan?’ vroeg Eva, hijgend van onbevangenheid.
‘Hoe je tante straks van me schrok!’
‘Tante maakt geen uitzondering.’
Hij knikte voldaan. En grabbelde in de zijzak van het portier. Eva dacht: als hij napolitains heeft, sla ik 'm de doos in z'n gezicht.
Nee, ditmaal was het een heel klein pakje, dat op de palm van zijn hand lag.
‘Dat is voor jou.’
Zij beheerste zich voor éénmaal niet, en gaf een klap onder zijn hand. ‘En dat is voor jou,’ antwoordde ze.
't Was heerlijk, het pakje uit zijn hand te zien opvliegen.
Derk grabbelde en ving als een speelse poes. ‘Dat je nou ook nooit es ernstig kunt zijn!’
Daar moesten ze allebei om lachen.
Toen maakte Derk het pakje maar zelf open. Erin zat een klein, akelig-kostbaar étui'tje. En daarin zat.... een smalle platina ring, met een reusachtige briljant.
‘Herken je 'm, Eefje?’
| |
| |
‘De verlovingsring.’
Hij paste waarachtig! Ja, Derk had haar maat onthouden, van die eerste ring met amethysten.
‘Wat zeg je nou, Eef?’
‘Handige Derkje!’
Of ze niet ‘dank je wel’ wilde zeggen?
Nee... Dat wilde ze niet.
Grote verbazing. Men had een dankbaarheidskus verwacht. ‘Erg stom,’ vond Eva. ‘Als ik werkelijk het schaap was, waarvoor je me schijnt aan te zien, dan zou ik niet alleen eerbied hebben voor een dergelijk poenig gooien-met-geld, maar ook nog geloven dat ik 'm ècht mocht hebben! en 'm áánnemen, en dankbaar zijn. Misschien, dat we Mia nu eindelijk overtuigen, Derk.’
Ze keek op in een paar eigenaardige ogen. Was hij boos? Dan waarschijnlijk heel erg.
‘Je bent net als die briljant,’ zei Derk eindelijk.
‘O,’ antwoordde ze. Gingen ze nu wéér ruzie krijgen?
‘Zo blank, zo mooi, zo doorzichtig en zo hard.’
Zij voelde zich vereerd.
‘Maar niet zo duur, Derk. En ook niet zo vlot gekocht.’
Hij fronste de wenkbrauwen en klemde de lippen op elkaar. Ze zwegen allebei een hele poos. Een koekoek riep ergens tussen het hout. De stilte tuimelde zwaar terug, wanneer hij zweeg.
Het lamme was, dat Eva weer medelijden kreeg met Derk. Hij zag er zo teleurgesteld uit.
De ring aan haar vinger fonkelde zo, dat haar ogen ervan begonnen te tranen. Ze kon hem er niet voor bedanken, dat zou absurd zijn. Maar er was wel iets ànders...
‘Derk,’ zei ze, en ze legde hand plus ring op zijn mouw.
‘Hm?!’
Ach God, nou was hij toch echt ontstemd!
‘Ik dank je heel erg hartelijk, voor de hulp, waarmee je me vanmiddag tegenover tante Gien bijstond.’
‘Dat was geen hulp. Ik had er lol aan om dat wijf es geducht te pesten.’
‘Dat spijt me,’ murmelde Eva, terwijl de hitte naar haar gezicht sprong, ‘want daarvoor was ik je nou juist zo dankbaar.’
‘Nou,’ zei Derk armzalig, en hij keek even een andere kant op, ‘dan moet ik het daarmee maar stellen.’
De zon kwam weer door de wolken, en dat was treffend feestelijk. In hun eigen dorpsstraat kwamen ze eerst de Binde- | |
| |
laars tegen, en toen Lotty. Eva wuifde met haar briljant.
Doch alle zonneschijn bleek slechts van buiten te zitten, toen ze thuis kwamen. Binnen de Wilde Heuvel hingen zware, duistere wolken, - meneer Van Hellenduyn zat met een gezicht als een broedse kalkoen in de zitkamer voor zich uit te staren; zijn vrouw fluisterde.
Of ze ook thee wilden? En waarom ze zolang waren weggebleven?
Het echtpaar Van Hellenduyn had visite gehad van mevrouw Van der Dam. Lang maar krachtig. Ze moest meteen na de ontmoeting een halve slag om hebben gemaakt en Wilde Heuvelwaarts getogen zijn.
Pas na enig drukkend zwijgen vernamen Derk en Eva, welk vuur de burgemeesterse had aangestoken.
Ze had zich zo bezorgd gemaakt!... Want zij en haar man waren vroeger met de tante van dat meisje Blombergh bekend geweest. Zéér tot hun verdriet.
Bedoelde dame, Gesina Blombergh, stond bekend om haar groot plichtsgevoel en accuratesse in kantoorzaken. Niets, zei men toen, kon haar afleiden. En meneer en mevrouw Van der Dam hadden zulks ook steeds gelóófd, omdat ze altijd het beste van iemand dachten. Zo waren ze nu eenmaal.
Een heel goeie vriend van hen, ene Zuivermans, een oppassend jongmens, had toen allebei zijn ogen laten vallen op Gesina Blombergh, omdat hij meende, dat een zo plichtsgetrouwe dame ook een voortreffelijke echtgenote moest zijn.
Ach, de Van der Dams hadden zich zo verheugd in zijn plannen!
Tot zij op een rampzalige Koninginne-avond Gesina Blombergh hadden ontwaard, op een kermis-terrein in een van de uithoeken van de stad. Er draaide een pierement vol tsingboem en houterige poppen en vlaggedoek; en tussen de alcoholische menigte danste Gesina Blombergh in de opwindende omhelzing van een huzaar met een zwarte hangsnor. Haar kapsel was losgeraakt en puilde onder een ordinair papieren hoedje uit, en ze zong van ‘Lang zal ze leven’, hoewel het orgel een aria van Tosca draaide. En een heleboel mensen brulden van het lachen, want bij tijd en wijle was het feit zichtbaar, dat Gesina Blombergh een grasgroene pantalon onderdak verleende.
Het echtpaar Van der Dam was vreselijk onaangenaam getroffen geweest, en had zich ogenblikkelijk tot in de nabijheid van de dansende begeven, om vast te stellen, dat er van ver- | |
| |
gissing geen sprake was. En zij, mevrouw Van der Dam, had haar man aanbevolen: ‘Zèg wat, Cornelis!’
Maar Cornelis was gebiologeerd door het groen.
En toen had zij zelf de teugels genomen en gezegd: ‘Gesina Blombergh, Gesina Blombergh! Kun je je benen nòg hoger heffen, vrouw?’
En Gesina de plichtsgetrouwe had ‘In de gloria’ gestaakt en met lodderogen om zich heen gekeken. En ze had gelald: ‘Vàst wel!’ en terwijl ze zich vasthield aan haar huzaar, die doorboog, had ze haar been zó hoog opgezwaaid, dat ze Cornelis zuiver per ongeluk in zijn gezicht trapte.
De getroffene stiet een wild gehuil uit en viel regelrecht in de armen van zijn vrouw. En omdat hij daar toch niet kon blijven, trokken omstanders hem overeind; en toen spuwde Cornelis twee tanden uit. Er bleken nog drie andere geraakt; die moesten later met goud worden versterkt.
Mevrouw Van der Dam had de inmiddels tot stilstand gekomen Gesina zulke ontzettende, alhoewel beschaafde waarheden gezegd, dat beklaagde totaal nuchter was geworden.
De heer Zuivermans werd zo wit als papier bij het vernemen van een en ander, en meende te begrijpen, dat hij voor de huzaar ruim baan moest maken. Doch juffrouw Gesina Blombergh, de volgende ochtend teruggekeerd zijnde tot strakker lijnen, ontkende de geringste intieme connectie met het Nederlandse leger. Ja, zelfs ging ze zover te zeggen, dat meisjes in de balzaal ook niet verloofd konden zijn met alle heren, die haar voor een dans vroegen. Het was verschrikkelijk. De heer Zuivermans doorzag, hoe hij op het walhout had lopen slaapwandelen en wijzigde zijn idealen. Gesina Blombergh bleef gelukkig alleen!
En hier, in dit lieve dorpje, moesten nu meneer en mevrouw Van der Dam een nicht ontmoeten, uit dat bloed! Nog wel als verloofde van die goeie, beste Derk! En dat meisje, waarover ook weer wilde verhalen gingen, van danshuizen en dronkenschap!...
Geen wonder, dat meneer Van Hellenduyn bewolkt was geraakt, want hij herinnerde zich de laatste beursdag. Hij wenste eens en vooral uitleg.
Tja, over tante Gien was Eva zelf geschokt. Nu begreep ze de houding, en ook het gesprek van mevrouw Van der Dam tegenover haar veel beter. Maar - tante Gien! Zat 't dan toch in 't bloed, dat ze zelf zo lichtzinnig in het avontuur had kunnen stappen?
| |
| |
Tante Gien!!!!
Nee, Eva kon vooreerst geen woord zeggen, zo was ze haar adem kwijt.
Derk legde echter een bezitters-arm om haar roze schouders (veertien dagen tevoren zou ze onder die aanraking in elkaar gekrompen zijn; was dat niet een duidelijk teken, dat de lichtzinnigheid wel vat op haar had?), en zei indrukwekkend: ‘Alle verhalen over Eva zijn leugens. Ik ken haar lang genoeg om dat te weten. En ik zou mevrouw Van der Dam wel eens alleen willen spreken om op mijn manier te vragen, hoe ze hier dùrft te komen, met haar vieze ouwe koeien.’
‘Gut, Derk,’ zei zijn moeder.
‘Tut, tut!’ voegde de heer des huizes daar aan toe.
‘De eerst volgende keer, dat ik haar zie, zal ik haar de les lezen,’ besloot Derk, in ijzige kalmte. ‘Laat ze vooral niet denken, in mij een tweede meneer Zuivermans te vinden.’
Dat ontroerde Eva dieper dan ze zelf had verwacht. Zij kon een ogenblik niet zien, van de tranen. Al was 'ie dan verliefd op een andere - het was een heerlijk moment, een rijk moment. Rijker was ze in haar hele bestaan niet geweest. O, de warmte in je hart, als je iemand naast je vindt in zorgen en problemen!...
Die avond, tijdens hun wandelingetje na het eten, gaf ze Derk in de tuin een kus uit pure dankbaarheid. God mag de mannen begrijpen: Derk deed de hele avond geen mond meer open.
Maar: terwijl Eva de volgende ochtend in haar eentje boodschappen deed, groette de juffrouw uit de taartjeswinkel, die een stofdoek uitklopte, nauwelijks. Ze had een hooghartige stijlte in haar nek, welke alle geloof aan misverstand voorkwam. Eva, als Wilde Heuvel-verloofde, voelde zich hierdoor niet belemmerd.
Het was fris weer, met woest zeilende wolken aan de blauwe lucht en windvlagen; en Eva meende, dat dit primitieve naturen wellicht dérangeerde.
Hoe langer ze echter op straat was, des te meer primitieve naturen kwam ze tegen. In de winkel van de dames Zwart (in manufacturen) stond men haar zeer afgemeten te woord. Stopzijde voor kousen? Ja. Die nuance? O. En een rolletje roze naaizij? Zeker. Er viel niets te zeggen over het weer, dat nu wel een poosje mei had gespeeld, doch geen juni wilde worden, of over de hoop, dat het tegen de zondag geheel droog zou worden, of aangaande de wind, die nog guurtjes was.
| |
| |
Nee, alles tezamen was drie-en-zeventig cent. Goedendag.
??
En daar had je Teuntje, die ze nu toch intiem meende te kennen, en die naar binnen ging, toen Eva aan haar horizon doemde. Nou ja, dat kon toch wel zo getroffen, zijn. Trouwens - in de stad had je dagen, dat alle mensen verkeersstommiteiten begingen en liepen te dromen, dus waarom zou met stevige wind niet een heel dorp afkoelen tot botte ongeanimeerdheid? Het trof Eva weinig.
Maar daar kwam ze langs de ‘Zwarte Hen’, die vaal en rokerig lag uit te puffen van het bier- en biljardgeschal 's avonds; en juist, toen ze Rika Vuurman, de eenzame bezitster, zou groeten, sloot die het raam, met geloken ogen en onmiskenbaar kribbig beweeg.
????
Toen vergat Eva prompt, volgens het lijstje van mevrouw Van Hellenduyn twintig postzegels van twintig te halen, en bij de kruidenier aan te gaan om Rijnwijn voor een bowl. Ze beende recht naar Geertje van Brigge.
Geertje schrok. ‘Dag juffrouw,’ zei ze, en hinnikte zenuwachtig, terwijl ze zichtbaar probeerde, haar gedachten te verzamelen.
Zij converseerden even, in de gemakkelijke stoelen met matten zitting gezeten, over de witte poes, die in de vensterbank zat te bidden. Als Eva Geertje wilde aankijken, blikte ze net door het horretje de straat op, waar alleen maar een klein jongetje in de wind liep te zingen, met zwaaiende armen. ‘Geertje,’ zei Eva, ‘kun je me inlichten?’
‘Waarover, juffrouw?’ vroeg Geertje.
Maar toen ontmoetten hun ogen elkaar, en die waren al veel verder met het gesprek. En dat wel zo onloochenbaar, dat Geertje opeens, met een stroom van onhandige, zenuwachtige woorden, alles zei wat Eva wilde weten.
Het was een van die schokkende dorps verhalen. Ze vergat er de koffie voor, al kreeg de gast een Maria-koekje uit een trommeltje met gouden klaverblaadjes erop.
Ja. Ze hadden meneer Derk immers zien opgroeien, in dit dorp. En ze hadden hem zien spelen met allerlei kinderen, van andere villa's en ook wel met ‘minder’, want Derks vriendschap hechtte zich niet aan het dure.
En iedereen in de straat had hem zien ravotten met het blonde Heleentje van ‘Boslust’ en had hem zien wandelen met bruine Margrietje van ‘Het blauwe Hof’, en had hem zien autorijden
| |
| |
met zwarte Lotty van ‘Geertestein’. En ook iedereen had roodharige Mia van ‘Snaevelberg’ er achteraan zien marcheren - tot iemand haar eens met meneer Derk had gesignaleerd in het bos.
Dat was twee jaar terug in de herfst, en dat rode meisje had paddestoelen gezocht. Geertje wist alle bijzonderheden. Ze hadden naast elkaar op een boomstam gezeten, en meneer Derk had aldoor gekeken naar dat meisje, terwijl ze praatte.
Later waren ze elkaar dikwijls tegengekomen, en ook wel eens samen op straat gezien. Men zei, dat Mia hem in de stad vaak opzocht. Dat had Mia eenmaal zelf verteld, aan de dames Zwart. Ach, jonge mensen gingen zo hun gang tegenwoordig, en ouderen zagen het met zorg en belangstelling aan; vooral van zo'n lieve, goeie jongen als meneer Derk. Zij, Geertje zelf, was wel eens bang geweest, dat hij fouten zou maken, ‘want,’ zei ze. ‘'n kind ken zien, dat meneer Derk làng geen kalme is!’
Het ergerde Eva een beetje.
Wat? - -
Misschien was ze ook teveel ‘jong mens’, om geduld te hebben voor een dergelijke belangstelling.
- En hoewel meneer Derk van dat roodharige meisje lang niet zoveel werk maakte als van anderen, werd juist met haar naam de zijne vaak genoemd.
Door wie?
Ja - misschien door de postbode, die briefkaarten bezorgde; of door de kruidenier, waar juffrouw Mia inkopen deed, en in de winkel wel eens met kennissen praatte. Of wellicht door de dames Zwart, die een fijne neus meenden te hebben voor het geluk, dat hun voorbij was gegaan...
En had het meisje van ‘Snaevelberg’ niet een keer opmerkelijk gebloosd, toen in het koekebakkerswinkeltje onverwacht meneer Derks naam werd genoemd?...
En nu had iemand op een vroege ochtend meneer Derk in het laantje achter ‘Snaevelberg’ gezien; er werd verteld, dat 'ie toen stilletjes daar vandaan was komen sluipen...
Teuntje wist een paar dagen later zéker, dat het rooie meisje van haar verloving met meneer Derk had gerept. En toen, opééns, was meneer Derk komen opzetten met Eva; met een splinternieuwe verloofde uit de stad. En iemand zei, dat het rooie meisje tranen met tuiten huilde, omdat ze rècht had op meneer Derk. En iemand zei ook, dat die nieuwe verloofde maar plakwerk was, omdat meneer Derk het rooie meisje niet
| |
| |
wou.
Voor de fijnvoelende dorpsgemeenschap zat er een wanklank, een technische fout, in deze abrupte verloving, vooral, waar het gelukkige paar geen receptie hield...
Eva informeerde allereerst, wie iemand was.
Dat wist Geertje niet. En niemand anders wist het.
Daarom meende Eva het wel te weten. Heette iemand wellicht Germsen???
Intussen voelde ze zich letterlijk misselijk worden. Al deze praatjes! Al hun leugens! En zelf wist ze niet eens de waarheid, betreffende Derk.
Geertje trachtte haar te troosten, maar dat kon ze niet. De zaak ging langzaam maar zeker veel te diep. Steeds weer het onsmakelijke verhaal over dat laantje! En Derks raadselachtige houding. Eva vroeg zich weer eens af, waar ze in geraakt was.
Van het kleine witte huisje vandaan liep ze meteen naar de Wilde Heuvel en keek niet op of om. Als niemand haar wilde groeten, zou zij ze ook niet zien.
In de hall trof ze Kees.
‘Zo, Kees,’ zei ze, zo zonnig mogelijk, ‘weet je ook waar meneer Derk is?’
Doch Kees hief met het machtig gebaar van een profeet de rechterwijsvinger op.
Eva hoorde het ook zonder dat gebaar.
‘HET ZAL UIT ZIJN, VERDOMME!’ bulderde een bekende stem van achter een deur, waar ze nog niet binnen was geweest.
De heer des huizes was klaarblijkelijk weer eens een prooi van zijn temperament.
‘Denken jullie, dat ik zoiets néém! Verdòmme! Moet ik in m'n eigen huis belazerd worden als een ouwe hond?!’
‘Als u 't mij vraagt,’ fluistersiste Kees, ‘Is 't allemaal de schuld van dat rooie kreng!’
En Eva had niet genoeg geest om damesachtig te verkoelen bij dergelijke taal. Het viel haar trouwens niet eens erg op. Misschien was ze wel onder een gesternte geboren, dat geen beschaafde conversatie in haar nabijheid gedoogde. Eerst vader, toen de baas van 't kantoor, en - -
‘Dat vervloekte geklets!’ brulde de oude heer Van Hellenduyn. ‘Dat godvergeten liegen! Dat donderse gedraai!...’
‘Ach, man,’ suste Derks stem.
‘Waar ìs die meid?!’ krijste zijn vader.
| |
| |
‘Als je dat woord nog éénmaal -’ zei Derk, vlijmscherp.
Maar toen was Eva, in plotselinge inspiratie, al in de kamer, en vroeg, alsof ze op een toneel stond: ‘Bedoelt u míj?’
‘Jáá!’ brulde meneer Van Hellenduyn. En alle hoeken van de kamer zeiden: ‘Aa - a’, en een bronzen vaas op een kast galmde.
‘Vreemd,’ zei ze koel, en trok haar wenkbrauwen op.
‘Ja, vreemd, hè?’ siste haar schoonvader-in-spé, en liet zijn tanden zien als een valse hond. Het was griezelig.
Eva raakte dadelijk haar kalmte weer kwijt en herhaalde: ‘Ja, vreemd.’ Toen zag ze Derks wit, verbeten gezicht, en restaureerde weer: ‘Héél vreemd, meneer Van Hellenduyn.’
Over het bureau fladderde een brief naar haar toe, en schommelde neer voor haar voeten als een blad in de herfst.
‘Lees dat es!’ zei de heer des huizes hees.
Het was een brief met een zakelijk hoofd. ‘Bureau voor zakelijke- en persoonlijke inlichtingen en informatie’ stond erboven. In een kort, getypt antwoord werden gegevens verstrekt betreffende mejuffrouw Eva Blombergh, wonende hier ter stede, bij hare tante, mej. Gesina Blombergh.
Bedoelde jongedame, Eva Blombergh, was drieëntwintig jaar oud. Haar opvoeding was zeer onevenwichtig geweest, aangezien haar moeder reeds vroegtijdig was overleden, en haar vader zich aan dit enig kind weinig gelegen liet liggen. Met enige moeite had zij examens gehaald voor U.L.O., typen, steno en wat dies meer zij. Vanaf haar zeventiende jaar was zij werkzaam geweest als typiste en pakster bij de heer E. van Greften, papierhandelaar en gros, alwaar zij juist veertien dagen geleden wegens brutaliteit was ontslagen. Sedertdien was zij niet bij haar tante, mej. Gesina Blombergh, thuis geweest. Zij scheen thans bij een bevriende familie huishoudelijke arbeid te verrichten. ‘Hopende, u voldoende te hebben ingelicht, verblijven wij...’
Het duizelde Eva.
Zij moest iets verzinnen, - ze moest alwéér iets verzinnen. Nog veel meer leugens, er waren er nog lang niet genoeg gezegd.
Maar wat moest ze zeggen?!
Het leek haar, of 't plafond in gruizels over haar blonde krullen stortte. Ze hield de adem in. Wat was het gek stil; pa Van Hellenduyn wachtte natuurlijk vol wellust, hoe ze zou beginnen te stotteren... - -
‘Ja,’ zei Eva toen ferm. ‘Ik ben inderdaad ontslagen. Omdat ik
| |
| |
de onbeschoftheid van dat papiermannetje niet meer verdràgen kon. Wat weet u van de gevoelens, die door snauwen en grauwen verwekt worden!’
Pa Van Hellenduyn fronste onthutst.
‘Ik was over mijn zenuwen,’ ging ze voort. ‘En Derk zei: “Ga nou eindelijk eens mee naar huis, nu heb je het niet te druk meer. En bij mijn ouders kun je een beetje op verhaal komen.”’
De ouwe heer kuchte tam, en interrumpeerde niet. Eva durfde niet naar Derk te kijken, omdat ze bang was, dan haar fantasie te verliezen.
‘En toen kwam ik hier, en daar zat die rijke, verwende, intrigante Mia Germsen. Moest ik zeggen, dat ik een ontslagen typiste en pakster was?’ Ze herhaalde de woorden uit de brief, hoewel ze nooit geweten had, ook als pakster te werk gesteld te zijn geweest, en er ook niet naar betaald werd.
‘'t Zou niets gehinderd hebben,’ zei meneer Van Hellenduyn. En toen mocht zij hem opeens zo graag, dat ze er week van werd.
‘Ik deed het niet,’ antwoordde ze. ‘Maar die meid - als u dat woord wilt gebruiken, doe dat dan tegen iemand, die het verdient, - die stinkmeid - -’ Achter zich hoorde ze Derk een geluid maken. Ze was doodsbang voor een schaterbui, maar 't bleef verder stil. Ze haalde haar schouders op. ‘Ze intrigeert op een ontzèttende manier. Diezelfde Mia Germsen weet zo te praten en te doen, dat uw zoon in opspraak raakt, dat vanmorgen niemand hier in het dorp mij heeft gegroet. En in plaats van steun te vinden bij u, als vader van dit gezin, moeten we alles verzwijgen en verdraaien, om uw onnutte, dwaze driftbuien te omzeilen!’
Daar zat pa Van Hellenduyn, en knipte met de ogen, alsof ze hem met de vingers in de strooppot hadden betrapt. Dat maakte een zalige inspiratie in Eva wakker.
‘Op verháál komen!’ besloot ze, en voelde zich heus een beetje echt verontwaardigd. ‘Ik ben nog nooit zo over mijn toeren geweest als hier!’
Toen zuchtte de stilte, en keek indrukwekkend de kamer rond.
Derk zweeg als een bewusteloze. Eva wist niet, waar hij ergens stond achter haar rug.
‘Zo,’ zei de heer des huizes eindelijk.
En daarna overheerste de stilte nog eens.
‘Dus dat is de waarheid!’ informeerde meneer Van Hellen- | |
| |
duyn vervolgens.
Eva zei ‘ja’, om de eenvoudige reden, dat ze niet ‘nee’ durfde te zeggen; maar ze beefde, als ze aan Derk dacht. Wanneer er nu es iets vreemd uitlekte!...
Ja, dit was de waarheid.
Hm.
Wat of ze dan dacht van de verhalen, die gingen over Derk en Mia? Want die had pa Van Hellenduyn óók gehoord, en daarover was hij juist in gesprek geweest, toen Eva zich er zo vrijpostig in mengde.
Zij negeerde als een uiterst verstandig mens de vrijpostigheid, en zei, dat alle verhalen klets waren. Laster, leugen!
Of ze dat werkelijk dacht?
Ja, daarvan was ze overtuigd.
Hm.
Ach, god, ze had moeten begrijpen, dat mensen als Van Hellenduyn senior het gevaarlijkst zijn, in hun kalme buien.
Waarom ze zo vast overtuigd was?
Eva vond hem, met al die vragen, een slechte vader. En dat zal haar toon onnadenkend streng gemaakt hebben.
‘Omdat ik Derk al zoveel jaren ken,’ zei ze; in veel te royaal gemeten fantasie. ‘En omdat massa's dingen niet kloppen. Het is een valstrik van die ordinaire meid van Germsen.’
Hm.
‘Nou hoor je 't ook es van een ander,’ viel Derk bij.
‘Hou jij je mond,’ antwoordde zijn vader indrukwekkend.
Derk, die nu weer naast Eva stond, beet op z'n lippen, wat zij levensgevaarlijk achtte.
Nochtans volhardde zijn vader in een kalme, welwillende houding.
Of Eva veel van Derk hield?
Ze hapte naar lucht, kreeg een tomatenkleur, dacht aan haar honderdvijftig gulden per dag, en zei: ‘Ja, natuurlijk!’
En of ze, als ze kon, Derk zou willen helpen, deze praatjes op afdoende wijze tegen te gaan?
‘Ja, in elk geval,’ antwoordde Eva beslist, en zag zichzelf met gezag Mia's leugen-campagne tegenspreken, onder de beschutting van pa Van Hellenduyn.
Toen ging hij opstaan, als een ouderwetse, plechtige pater familias. En zei: ‘Dan verwacht ik, dat je binnen de kortst mogelijke tijd met hem trouwt.’
!!!!
Hemel! Ja, maar dàt bedoelde ze niet!
| |
| |
‘Maar ik wèl,’ zei meneer Van Hellenduyn nadrukkelijk.
Eva was overweldigd van verlegenheid en verdronk in haar blos.
Met de grootste moeite verzamelde ze haar gedachten.
‘Daar is niemand mee geholpen,’ weerlegde ze hooghartig.
Dat Derk haar nu niet te hulp kwam!
‘Dus níét??’ herhaalde de pater familias, erg rood van aangezicht.
‘Ik - n-nee, - d-dat - vind ik...’ aarzelde Eva.
‘Jij, kwáje meid!’ begon meneer Van Hellenduyn.
‘Vader! -’ vermaande Derk.
‘Hou je bek!’ zei z'n vader. Toen merkte Eva opeens, dat hij net als een elektrische trein meteen in volle gang was.
En Derk híéld zijn bek.
‘Jij, misselijke, kwaje meid! Dacht jij hier in huis de kostbare verloofde te spelen? Dacht je misschien op de een of andere manier geld te vangen, en toch vrij te blijven van Derk??’
‘Váder!’ interrumpeerde Derk nu scherp.
‘Zul jij je stilhouden, verdomde vlegel dat je bent?’ schuimbekte de toegesprokene. Eva hoorde met verbazing, dat hij net zo sprak als de baas op 't kantoor.
‘Zul jij je erbúíten houden, ááp?! Of doen jullie samen een spelletje zonder plan om te trouwen?? Hè?! Of heeft 't hele dorp gelijk, dat dit juffie een huurling is, omdat je die rooie niet lust?! Wèl???!’
‘We zullen niet verder naar je luisteren,’ zei Derk beledigd. Hij greep Eva bij haar arm en wendde zich naar de deur.
‘Kom, Eef.’
‘Néé, jullie komen er niet uit!’ bulderde zijn vader, en stortte zich met onwaarschijnlijke snelheid tussen hen en de deur. Hij ontzag zich niet, de sleutel om te draaien en eraf te nemen.
‘Trouwen jullie of niet??!’
Derk en Eva stonden als blokken.
‘Trouwen jullie of niet??!!’ krijste meneer Van Hellenduyn in vervoering.
‘Nee,’ zei Derk steenhard. ‘Ik trouw als ìk het wil.’
Zijn vader vloekte zo ontzettend, dat de sterren Eva voor de ogen sprongen; naast hem was de baas van kantoor een fröbeljuffrouw.
‘Je zàl! je zàl! verdòmme!’ kraakte pa Van Hellenduyn. ‘Je komt de kamer niet levend uit, voordat ik jullie belofte heb.’ ‘Nou, als jij de begrafenis betaalt, - dan maar verhongeren hier,’ tartte Derk.
| |
| |
Eva wist zich geen raad meer. Als die twee mekaar aanvlogen! Als Derk z'n vader wat deed - - of als hijzelf gewond raakte - - - - Derk gewond!... Ze dacht te sterven van angst. O, God, zo dadelijk zou alles voorbij zijn. - - -
Maar ze bleef lang genoeg leven om te zien, hoe meneer Van Hellenduyn met een Bordeaux-kleurig gezicht de leeslamp van zijn bureau mepte, zijn stoel omver trapte, de prullenmand door de hele kamer schopte, zodat 't ding naast de bronzen vaas op de kast terecht kwam, en zij in een sneeuw van as en snippers stonden.
Hij moest krankzinnig zijn.
Zelfs Derks gelaat vertoonde een onbenullige weifeling, toen de heer des huizes zich met langzame, verende passen, het hoofd vooruitgestoken, in hun richting begaf.
Hij bleef veel te dicht voor hen staan - ze stonden allebei met gestrekte nekken - en straalde in zijn paarsheid gloeiend af.
Toen begon hij met een akelig hese stem te praten.
‘Jij, nagel aan mijn doodkist!’ zei meneer Van Hellenduyn. En Derk luisterde toe, en voelde zich niet eens geroepen om te zeggen, dat een doodkist zonder nagels onbewoonbaar was. ‘Jij, ellendig zoontje, met je geflierefluit en je tekeningetjes!...’ en toen schoot zijn stem in de hoogte, hij krijste vlak in hun gezichten : ‘TROUW JE OF NIET?!?!’
Er heerste even een spookachtige stilte. Alleen vernamen ze uit de tuin de bezorgde stem van moe geit.
‘Nou, goed dan,’ stemde Derk een beetje onvast toe.
‘EN JIJ?!?!’ Als een revolverschot op Eva's gezicht.
Zij knikte slaafs. - - Ze kon Derk toch niet alleen laten trouwen! Bovendien had ze het leven nog steeds te lief, om in de gegeven omstandigheden nog ‘nee’ te durven zeggen.
Pa Van Hellenduyn richtte zich op en ademde diep. Hij wierp hun een blik toe, die niet helemaal zeker was. Eva vermoedde, dat de terugtocht tot normaliteit héél zwaar was.
Toen opende hij zijn handpalm wijd. Daar lag de sleutel.
‘Donder op,’ zei hij. Wat Eva eigenlijk diep in haar binnenste weer razend maakte. ‘En heb niet het hàrt, je mening te veranderen, nog niet voor een seconde. Want bij God - ik maak bànkpapier van je!’
Derk grabbelde naar de sleutel.
Ze draaiden zich om als robots en marcheerden naar de deur. Openden die, en zuchtten tegelijk, terwijl de deur sloot. Bij een open raam in de hall stond Kees; en klopte een stofdoek uit.
|
|