| |
| |
| |
9
En al zóú Eva nu inderdaad die middag hebben willen weggaan - laat ons eerlijk blijven - dan had ze 't nog niet kunnen doen, want ze kreeg barstende hoofdpijn. Het begon aan tafel al, ‘kind, wat trek je weg,’ zei mamaatje Van Hellenduyn; en haar zoon keek zorgelijk op van zijn toost met sardientjes. Eva mompelde een beleefd glimlachende verklaring voor haar hoofdpijn.
‘'t Was gisteren ook zo druk!’ beaamde Derks moeder.
Enfin, Eva moest na de lunch maar even gaan rusten, met een aspirientje.
Derk, stil en volgzaam als een bar trouwe hond, installeerde haar in een hangmat tussen twee ceresia's, met een mollig kussen onder 't hoofd en een plaid om in te liggen. Als ze de ogen opende, zag ze een koepel van dieprose met het verrukkelijkste hemelblauw erachter; en als ze haar ogen gesloten hield was er een koesterend licht om haar heen, als van schemerlampen: helder, zonder te hinderen.
Eva dommelde een beetje weg en voelde zich net zo ijl en rose worden als het licht. De wind bewoog de bomen heel zacht en ze meende zwevend te schommelen. Het was 't behaaglijkste moment dat ze tot dan in haar nieuwe gedaante had beleefd.
Toen ze eenmaal zo lag, gleed de hoofdpijn achter haar ogen weg; zo volmaakt ontspannen was ze nog nooit geweest. Maar - was ze ooit zo gespannen geweest, als in de voorafgaande dagen?
Nee, zelfs niet bij het overlijden van haar vader. Bovendien lag nog steeds dat onberedeneerde geluksgevoel op de bodem van haar hart - die onbestemde blijheid, alsof nu pas de meimaand ook in haar begon te bloeien; en waarom?
Overal om haar heen sjilpten en floten de vogels, de lentewind zong in de bloesems en een keer hoorde ze zelfs onder de hangmat de piepende en jubelend-kwetterende conversatie van een kloek met kuikens voorbij trekken. Telkens de oude, wijze stem van de moeder erbij, onder het hoge nieuwsgierige kiekengepraat. Eva bedacht, of vader Van Hellenduyn kuikens op het gazon niet zou afkeuren, en had wel even graag gekeken. Maar de kuikens vertrokken merkwaardig
| |
| |
haastig, met vleugelgefladder en schelle uitroepjes en Eva hoorde nòg iets, wat haar deed besluiten, de ogen niet te openen: heel voorzichtige voetstappen.
Waarschijnlijk sluimert elke vrouw op zo'n ogenblik! Eva lag stil en haalde zo rustig mogelijk adem, hoewel haar hart begon te steigeren.
De kuikens verdwenen met coquette schatertjes, onder het bedarend gemurmel van de kloek. En de voetstappen stonden stil. Eva bad de Almacht, om haar van een blos te verschonen en haar gebed ging nogal vlot in vervulling. Maar haar hart deed minstens zo gek als een kuikentje - het fladderde en piepte en had geen plaats meer, waar het hoorde te zitten. En de voetstappen bléven stilstaan.
Ze kreeg kramp in haar rug van 't elegante liggen en overlegde of iemand, die zo vast sliep als zij, zich zou kunnen bewegen. 't Leek niet logisch. De voetstappen zwegen nadrukkelijk.
Eva's oogleden snakten ernaar, even open te mogen gaan - wie kon er in 's hemelsnaam de onkiesheid hebben, zo lang te blijven staan bij een slapend meisje? - Er leek haar maar één, die zulke dingen bedenken kon; een, die z'n berouw snel achter zich had gelaten en misschien alweer aan een lachbui werkte. God mocht weten, of hij niet een kikker tussen de deken stopte, of een spin in zijn verloofde's haar liet wandelen, of haar zo meteen in haar onbeschermde hangmat-rug zou prikken...
Maar ja, 't kon ook best iemand anders zijn: een dorpeling of zo! Ze waren Teuntje ook in de tuin tegengekomen. Vreselijk! En ze lag daar machteloos te schone-slaapsteren. En die misselijke voetstappen deden niets meer. 't Kon best een vrouw zijn; en vrouwen keken zo kritisch! Misschien was het Mia wel...
Toen ze zover gekomen was, werd ze bang, dat ze onverwachts zou moeten niezen; hoewel ze Mia die schrik wel gunde. Doch als 't Mia niet was - nee, ze moest niet niezen. Dat kostte haar een tweede, dringend schietgebed.
Na tergende benauwdheid en wanhopige wilsconcentratie verdween de niesprikkel. Op dat ogenblik viel er iets héél lichts op de plaid en de voetstappen draaiden zich om en gingen weg. Ze beheerste zich geweldig om niet te kijken, met 't oog op krijgslistige complicaties.
Nadat de voetstappen niet meer te horen waren, deed ze een oog open. Op haar keurig ingestopt lichaam lag een witte en- | |
| |
velop. Ze verloor alle beheersing en ging half rechtop zitten. In de envelop zaten twaalf briefjes van honderd gulden, met een visitekaartje. ‘D.A.N. Reyder van Hellenduyn’ stond erop dat kaartje gedrukt en op de andere zijde geschreven: ‘Het ga je verder goed. Derk.’
Was hij weggegaan? Was hij het dorp uit? Zou ze 'm niet meer spreken?... Zo inconsequent is een mens dan, dat Eva opeens zieleknagingen voelde. Was ze niet toch te kattig geweest, te bij-de-hand? Ze had vriendelijker moeten zijn!... Net zo lang had ze erop getimmerd, tot de boel kapot was; en dat gaf onmiskenbaar een bittere smaak in de mond...
Ze mat het grasveld zo half met de ogen, toen achter haar een bescheiden kuchje klonk. Ja. Natuurlijk was dat Derk. Hij keek zo uitgestreken als een voorbidder.
‘Hé, dag Eva!’ zei hij. ‘Is de hoofdpijn over?’
‘Wat doe je hier?’ vroeg Eva bars, en alle vertedering liet los.
‘Ik sta hier,’ vertelde Derk, met een rampzalige blik. ‘'k Dacht zo: misschien wordt ze gemakkelijker wakker, als ik om de bomen heen wandel, zodat ze zich alleen waant...’
Het valt niet te ontkennen, dat Eva zich schaamde over haar hand vol honderdjes.
‘Ik heb wel es eerder iemand zien slapen,’ bekende Derk. ‘Jij blijkbaar niet, Eva. 't Was héél slecht, lieverd.’
‘Ik had er zo'n behoefte aan, alleen te zijn, Derk,’ verontschuldigde zij zich. ‘Kun je dat niet begrijpen?’
‘Er gaat een trein om vier uur drie,’ antwoordde hij. Moest dat goeie raad voorstellen? ‘Dan ben je net tegen 't eten thuis.’ Eva's hart stond doodstil. Er viel opeens niets meer te kloppen. Ze had haar plicht gedaan, en was inderdaad niet langer nodig. Het verlangde bedrag was voldaan en ze kon fijn naar huis reizen.
Naar huis! Naar welk huis? Was ze bij tante Gien dan ooit thuis geweest? 't Was afschuwelijk om te beseffen.
‘Dus h-heb je me n-niet meer nodig?’ stotterde ze.
‘Nee,’ zei Derk, stralend blij.
't Leek wel, of hij nu pas zelf besefte, hoe fijn het was: hij werd meer dan vrolijk. Neuriënd plukte hij een pinksterbloem, die tegen een boomstammetje bescherming had gezocht voor de keurigheid van het gazon.
‘Ik kan 't verder wel zonder je af!’ voegde Derk erbij, en begon te zingen.
Eva's hangmat wiegelde en een paar bloesems tolden naar het gras neer. Een klein geitje riep haar al vast goeiendag en de
| |
| |
kloek met kuikens kwam voor alle zekerheid toch nog even langs.
‘Waarom zeg je niks?’ informeerde Derk feestelijk.
Ja, 't was krankzinnig, dat ze niets kon zeggen.
‘Ik bedenk,’ zei ze toen, een beetje moeilijk, ‘waar ik naar toe kan gaan, - - tante Gien heeft natuurlijk met eten niet op me gerekend.’
De kuikentjes lachten snel en ook hun moeder was haar leedvermaak niet langer meester. Ze ging bij de boom aan Eva's voeteneinde schoffelen, om niets te missen. Wellicht was ze wereldwijzer dan het meisje; het was immers een klein kunstje, met twaalfhonderd gulden op zak in een restaurant te gaan eten! Maar dat besefte Eva niet.
Toen ze opkeek, zag ze recht in twee stralende grijze ogen, en voordat ze maatregelen had kunnen nemen, greep Derk haar benen, zwaaide met deken en al een kwartslag om en plofte naast haar in de hangmat.
‘Derk!’ hijgde Eva, en grabbelde naar haar honderdjes.
‘Eva!’ hijgde Derk beleefd, en begon te schommelen. ‘Lieve, líéve Eva! Wil je alsjeblieft nog wat langer hier blijven? Ik kan je eigenlijk héél moeilijk missen, zie je!’ Daarbij trapte hij zo stevig af, dat ze wel had kunnen gillen van benauwdheid. Een hangmat kon ook best met slappe touwen gaan! Ze moest aan de gevolgen niet denken. ‘Zou je alsjeblíéft nog wat willen blijven, Eefje?’
Ach God, daar kon ze toch niet ‘nee’ op zeggen!
Maar dat hoefde ook niet, want op dat moment scheurde met een scherpe knal het touw van het hoofdeinde, en ze rollebolden samen over de grond. De kloek ontkwam ternauwernood en vluchtte hysterisch tussen de bloemen, met alle kuikens als een overtijdige bruidssleep achter haar.
En Eva ontdekte een arm en een hand van Derk aan haar rechterkant, - terwijl hij zelf toch nog aldoor links van haar zat.
Bij het diner waren ze allemaal weer present. Het leek Eva, dat het aanvoeren van de Beurs die dag geen succes was geweest. Pa Van Hellenduyn distribueerde vlijmscherpe blikken en liet hen eigengereid in 't onzekere omtrent het eten, wat er voor hen mocht overschieten, nadat hij zich geheel bediend zou hebben.
‘Alweer tomatensoep!’ gromde hij; Eva verdacht hem ervan, dat 's middags in de stad reeds genoten te hebben. En: ‘Moeten we elke dag asperges eten?’
| |
| |
‘Lieverd,’ pruilde de vrouw des huizes. ‘Ik dacht je zo'n genoegen ermee te doen, na de Beurs!’
Maar het woord ‘Beurs’ was zout op een open wonde.
‘Waarom?’ vloog meneer Van Hellenduyn op.
‘Omdat je veel te hard werkt,’ zei z'n eega, met schattig gestulpte rode lipjes. ‘Je komt er altijd overspannen vandaan!’
Dat zou ontegenzeggelijk het heetste gemoed verkoeld hebben, als niet iemand onder tafel iemand anders een verstandhoudings-schopje had willen geven.
‘Wie trapt me daar zo vervloekt?!’ brieste de gastheer.
‘Ik graag nog wat gesmolten boter,’ zei Derk uitgestreken.
In jeugdige lichtzinnigheid besloten de verloofden, direct na het eten Geertje van Brigge te gaan opzoeken. Ze bedachten maar wat, om uit de bulder-sfeer weg te komen.
Geertje van Brigge woonde midden in het bloeiende dorpsstraatje met spelende kinderen. Haar huis was wit en laag met rood pannedak en een zwartgeverfde, prachtige levensboom tegen een blauw-wit neteldoekje in het bovenlicht van de voordeur.
Zij-zelf was een mager oud juffrouwtje met schriel, in 't midden gescheiden haar en zeldzaam pientere ogen. Geertje had jarenlang voor de familie Reyder van Hellenduyn genaaid en versteld, één dag in de week. Ze las mensen en hun levens af naar de slijtage van alle mogelijke kledingstukken.
‘Gut, meneer Derk! Wie had dat nou kenne denke! 'k Zie je nog met 'n kapotte kous bij me komme. Zó'n gat! En dan Geertje lief ankijke (dat ken 'ie, hè?): “Toe Geertje, maak 't effe! Anders ziet mams, dat me knie bloedt!” Of 't gistere was!...
- Ja, ik heb wat 'n blouses motte ripperere! Altijd mouwe d'ruit, of knope weg, of boorde half d'raf. En broeke dat 'k gelapt heb! Jesses bewareme! En mevrouw-meneer-Derk-zemoeder zei altijd: “Nog maar eens verstellen, Geertje! Hij is 't nieuwe nie waard!”’
Derk en Eva kregen heel slappe thee met café noirs en zaten op heerlijk gemakkelijke stoelen met matten zitting, onder een wit porseleinen lampekap met roze bloemen en engelkopjes. ‘Mevrouw-meneer-Derk-ze-moeder is een schat van 'n mens hoewel ze bijna niks verslijt.’
Buiten liepen avondwandelaars langs, en keken in door hor en neteldoek. De theepot knorde. Op een stoel tegen de wand ontwaakte een witte poes, en begon zich smakkend te likken. ‘En juffrouw Rosalie is ook een lief kind! Die werkte as kind
| |
| |
zo tegen d'r aan: 't eerst van alles was de voorkant van d'r jurkjes weg.’
‘Ja, Sally was altijd vreselijk vies!’ beaamde Derk, met een glimlach naar Eva.
‘Niet dat 'k dat zegge zal!’ weerde Geertje van Brigge af. ‘'t Was een lief kind! Net as meneer-meneer-Derk-ze-vader trouwens!’
Eva sidderde om dit laatste lieve kind, en durfde Derk niet aan te zien.
‘Van hem heb u de drukte, as ik 't zo es mag zegge,’ verklaarde Geertje. ‘Mevrouw-meneer-Derk-ze-moeder was ure zoet met 'n mooi boek en wat snoep. Soms las ze me stukkies d'ruit voor! “Luister es, Geertje, wat prachtig!” en dan las ze me zukke lieve dinge voor!... - Maar menéér!... En de kindere net zo. As 't geen bijesteek was, was 't een snee in de vinger, en as 't geen verzwikte voet was, was 't een stoffie in 't oog, en as 't geen ongeluk met de fiets was, was 't een stoot van de bok, en as 't geen scheur was, was 't een winkelhaak, en asse niet brulde van 't lache, dan loeide ze van 't huile...’
‘Treffend!’ zei Eva. Waarop Derk schaterde.
‘Ja, nietwaar?’ vond Geertje, en schonk nog es in.
Maar toen de verloofden bij haar vandaan kwamen, bleken alle avondwandelaars nog op straat, en iedereen kende Derk, en ze moesten knikken en dag-zeggen als vorsten. O, wat waren ze lichtzinig geweest! Want ja, nou konden ze Aatje Broek ook niet passeren met een bezoek. En als je Aatje Broek opzocht en Gert Petroleum voorbij liep, die er vlak naast woonde, dan griefde je de ouderdom. En als je Geertje van Brigge en Aatje Broek en Gert Petroleum met een bezoek vereerde, en Teuntje's deur negeerde, die toch de vierde oudste-van-'t-dorp was, dan moest je wel heel misselijk groos zijn, en te tros om je gat te buige, - omdat Teuntje slechts een snoepwinkel had.
En was ze bovendien niet bevriend met Betsie, uit de Van Hellenduynse keuken? En als je Teuntje niet oversloeg, dan... Kortom, Derk en Eva ontdekten, dat alleen het burgemeestersechtpaar, de Bergenaar de Moules, de Bindelaars en Freule lanshoven erbuiten vielen; en díé konden ze toch niet negeren?! En het moeilijke punt voor Eva was, dat ze niet durfde aan te komen met de bewering, gauw weg te zullen gaan. Het werd een echt probleem-voor-verloofden, en daardoor leek alles veel echter.
‘Al die hoge lui komen wel op de receptie,’ wimpelde Derk
| |
| |
af. Alsof er een werkelijke receptie te geven stond! Eva was zo meegesleurd, dat ze hem op de vingers tikte, met de bemerking, dat een verloofde toch altijd eerst voorgesteld werd!
‘Nee,’ zei Derk gegriefd, omdat ze het beter wou weten.
‘Je geeft zo'n staande kijkfuif, met voldoende tijd en een kop thee in de achterkamer, dat ze je kunnen beroddelen en zien, wat anderen je hebben gegeven, en tonen, wat zij je schonken.’
‘Je presenteert bij een staande receptie helemaal geen thee,’ wierp Eva tegen.
‘Dan een borrel!’ antwoordde Derk bars. ‘Je móét ze wat geven! Anders komt 'r geen vlo!’
‘'t Lijkt me heerlijk, als er niemand komt,’ overwoog Eva, veel te verhit.
‘Ja, samen is veel fijner,’ zei haar verloofde; en ze ontdekte, dat hij inderdaad kon, wat Geertje van Brigge ‘lief ankijke’ noemde.
Zij negeerde zulke trucs. ‘En 'k wil ook niks van die burgemeester en zo hebben!’ tartte ze. ‘'t Zijn pestlui. Ze zat aan m'n naam te snuffelen als een oud konijn.’
‘Liefje,’ zei Derk teder, ‘het is aan je woordkeus merkbaar, dat je onder mijn invloed staat.’
Zulke dingen moest ze dan toch maar slikken.
‘Trouwens, - 't is eigenaardig, hóógst eigenaardig, zoals onze opvattingen over recepties parallel lopen!’ peinsde Derk hardop.
Toen vergat Eva zichzelf, en zei, dat ze nog best naar huis kon gaan!
‘Bah, je doet 't immers toch niet!’ beweerde Derk blasé.
't Was afschuwelijk. En dat op zo'n prachtige lenteavond. Boven hun hoofden ruisten de bloeiende perebomen en schuin achter de rode daken stond de zon, en overgoot wit en rood en groen en blauw met haar goudgloed dat je ervan zou willen dansen als de weelderige lammetjes in de wei. Het rook rondom zwaar zoet van bloesems en pas gemaaid gras. En op de daklijsten zaten de merels te kwinken, alsof de wereld een grote speeldoos moest zijn, boordevol blijde deuntjes en jubelende trillers.
Bij hun thuiskomst vonden ze mamaatje Van Hellenduyn alleen in de antieke kamer met de erker. Haar eega was met hoofdpijn naar bed.
‘Ik denk, dat 't in 't weer zit,’ zei ze. ‘Jij vanmiddag immers ook al, Eva.’
| |
| |
Ja, Eva vanmiddag immers ook al; kon het zijn, dat vader Van Hellenduyn problemen had, net als de aangesprokene?...
Derk betrok zijn moeder in hun vraagstuk. En aangezien zij uiteraard de hele verloving nog ernstig opnam, ging ze er diep op in, en wist geen raad.
Het enige was volgens haar, dat Derk en Eva alle mensen gingen opzoeken.
‘Alle?!’ kreet Eva.
‘Fijn,’ lispelde Derk en grinnikte zo, dat hij z'n brandende sigaret verloor.
De volgende dag regende het. Zo is Holland. Enfin, zij gingen op bezoek. Bij Aatje Broek, en bij Gert, en bij Teuntje. Met het parelend regendroppen tegen de ruiten was het in die dorpskamertjes heel plezierig zitten.
En allemaal praatten ze over Derks jeugd, waarvan hij hen klaarblijkelijk in ruime mate had laten meegenieten. Aatje vertelde van een toom witte muizen, die Derk in zijn broekzakken mee uit wandelen had genomen, en die ontsnapten bij haar in de keuken. ‘En één vloog d'r zomar bij me dochter in de rokke.’
't Waren dus vrijpostige muizen. ‘En me dochter schreuwde! “Hullep, hullep!” schreuwde ze! En ik kon 'm nie meer vinde... En jongeheer Derk zei, da' 'k dan mar twee kwarretjes most betaole...’
‘Maar Mietje had ze dóódgebruld!’ zei Derk, nog verontwaardigd.
En Aatje vertelde van Derks eerste rit met de auto, toen hij achterwaarts de laan van ‘De Wilde Heuvel’ uit was komen stormen, ‘'t Leek krek 'n stier!’ zei ze. ‘En níémes dood!’
‘Er liep ok niemand,’ weerlegde Derk praktisch.
‘Ik liep d'r mê me nichie,’ antwoordde Aatje Broek. ‘Achter de berm, nòg n' geluk!’
Hun meningen over de sensatie liepen sterk uiteen. Maar Aatje Broek had de zondag tevoren met het bericht over hun snelle huwelijk al blijk gegeven, door een kleurige bril te kijken.
Bij haar kregen Derk en Eva koffie met wonderbaarlijke krakelingen. Zij was heel conventioneel, en toen ze zowat een half uurtje gezeten hadden, inviteerde ze hen: ‘Wil u meschien 't huis ôk bekijke?’
Het leek Eva te enenmale onnodig, doch gezien haar plechtig snoetje en de handen, die op de armleuningen van haar vaalgroene trijpen stoel klaar lagen om een snel, gastvrij opstaan
| |
| |
te vergemakkelijken, knikten ze allebei lijzig van ja en Derk ging zelfs zover, ‘heel graag’ te zeggen.
Dat viel Eva erg van hem tegen, want ze meende Derk te hebben leren kennen als een eerlijke jongen. Hij zei achteraf, dat dit een vergissing van haar was: zij was eerlijk; hij was alleen maar fijngevoelig.
Het huisje was lief. Eva had niet verwacht, dat een oud vrouwtje alleen zoveel tevredenheid en levensvreugde wist te uiten in twee kamertjes en een keukentje.
Ze genoten van gebloemde bedstee-gordijntjes en in iedere kamer een elektrisch lichtknopje met een rode strik. Eva meende eerst nog, dat hier de goede Hollandse werkelijkheidszin op meer zichtbaar-maken bedacht was, maar: ‘Nee, anders is 'n lich'knoppie toch ôk mar 'n lich'knoppie!’ zei Aatje.
In de gang lag natuurlijk een mooie loper (rood-met-zwart) met een linnen exemplaar eroverheen. Aan de muur hing een onvermijdelijk scheef plakje berkestam met een kleurig zeegezicht erop: ‘Souvenir uit Scheveningen’. Derk informeerde, of ze daar geweest was?
‘Verbeeje!’ zei Aatje. ‘Ik inne zwembroek!’
Ja, dat was de moeite van 't verbeelden waard. Doch de aandacht der gasten werd opgeëist door een standaard met zomaar midden in de gang plantjes, die er onder Aatje's opgewekte leiding niet aan dachten om te kwijnen. Overal stonden trouwens bloemen, tot in de keuken op het aanrecht. En ook overal lagen wit linnen kleedjes, in de meest helle kleuren met kruissteken geborduurd.
Het was een vrolijk huisje. Ze konden gerust eerlijk blijven en toch loven. De gastvrouw gaf bijna licht van plezier.
‘Nou hê' je mijn huissie ôk gezien!’ zei ze voldaan.
Er begon Eva opeens iets duidelijker te worden. ‘We zijn ook bij Perel geweest,’ vertelde ze.
‘Krek!’ beaamde Aatje.
Dus daar lag de kern voor haar invitatie tot bezichtiging.
Tenslotte stonden ze in een grappig tuintje, met viooltjes en madelieven, en zowaar al lupinen en irissen!
‘Alles wil hier!’ zei Aatje vrolijk. En zonder enige overgang duidend op een deur-breed bouwsel aan het eind van de tuin: ‘Da's 't geheime kamer.’
Eva moest heus een ogenblik nadenken, wat ze bedoelde.
De geheime kamer had een groene deur met een uitgezaagd hartje op zedige hoogte. Zelfs dit hart had Aatje niet met rust
| |
| |
kunnen laten; ze had er een frisse rand omheen getrokken, en daarvan uit, in waaiervorm, lange gele stralen.
Derk roemde dit en zei, dat het schilderwerk een zeldzame uitdrukking aan het geheel gaf.
‘Jao, niet?’ glimlachte Aatje blij.
Eva trachtte zich met geweld voor te stellen, hoe ze nog geen week tevoren uitgevloekt werd door een afschuwelijke baas. Er moest iets akeligs zijn om aan te denken, anders zou ze geschaterd hebben. Eigenlijk was Derk een lammeling, want hij zei altijd zulke dingen op een moment, dat de toehoorders ernstig dienden te blijven. -
Nee, Eva was toch maar liever eerlijk, dan fijngevoelig. -
Hun bezoek bij Gert Petroleum was niet zo'n hoogtepunt.
Hij woonde maar alleen, en had niets anders aan te bieden, dan pijptabak en een gesprek over polletiek en petrolé'mprijze, en - o, hé! toen ontdekte hij in de keuken een kannetje verrukkelijke karnemelk, daar door een welwillende buurvrouw neergezet.
‘Jao, ze is 'n weduw, zogezeid,’ voegde Gert erbij. Wat Eva geen aardige conclusie vond geven. Derk, als man, kon het erg apprécieren en grinnikte: ‘Ja, Gert! zo is het vrouwvolk, man!’
Dat was aan het eind van de dag ná hun val met de hangmat, en Eva begon zich alweer wat zelfstandiger te voelen. Bovendien was ze diep in haar hart langzamerhand zo gegriefd over Derks gemeenzaamheid tegenover haar, terwijl hij toch ergens een geheime geliefde moest hebben, dat ze haar mond bijna niet meer kon houden. Nee, het bezoek bij Gert voldeed haar niet.
Op de terugweg, in een zilveren mist van fijne regendroppeltjes, zei ze plotseling: ‘Derk, vertel me nou eens alles van je geliefde.’
Hij hield een ogenblik de adem in.
Eva luisterde wachtend naar het stille regendruisen.
‘Wat wou je van haar weten, Eefje?’ weervroeg hij hoffelijk.
‘Alles,’ antwoordde ze.
‘Waarom?’ informeerde Derk.
‘Om je voor jezelf en mij eraan te herinneren, dat ze bestaat, Derk,’ preekte ze nadrukkeljk.
‘Ik vergeet haar geen ogenblik,’ zei Derk kalm.
Hij had er grote handigheid in, een ongewenst gesprek op het dode punt te zetten.
‘Is ze mooi?’ polste Eva.
| |
| |
‘Mmja,’ zei hij. ‘Niet op de gewone manier. Maar 't is juist dat soort mooi, waar ik verkikkerd op ben.’
Het trof haar ontegenzeggelijk heel onaangenaam. ‘Zo zijn vrouwen,’ dacht ze berustend. Ze had zo'n antwoord toch kunnen verwachten!
‘Is ze elegant?’
‘En òf, zeg!’ betoogde Derk enthousiast.
‘En lief?’
‘Natuurlijk!’
Ja, natuurlijk! pas later, als hij met haar getrouwd was, zou hij wellicht bemerken, dat ze een kat was, of een egoïste, of een rel, die de hele dag kwebbelde.
‘Hoe vindt ze het, dat ik hier ben?’ vroeg Eva verder.
Dat moest eigenlijk de verdekte zedeles zijn.
‘Ik weet het verdomd niet,’ zei Derk. ‘Hoewel ik geloof, dat ze 't leuk vindt.’
‘Hoe kàn dat nou!’ verbaasde Eva zich. En toen trof haar nog iets: ‘Spreek je haar dan nog wel?’
‘Natuurlijk!’ gaf hij toe.
Terwijl hij de hele dag met Eva optrok!
‘Wanneer dan?!’ - Het was haar ontvallen, voor ze het wist.
‘Tja... - -’
Toen kreeg Eva natuurlijk weer een kleur als een papaver.
Sally had gelijk: Derk was een beest van een vent.
Haar stem trilde, toen ze zei: ‘Ik vind het afschuwelijk, dat je me hebt gekust...’
‘Kom, kom...!’ troostte Derk luchtig.
‘Voor haar is 't ook afschuwelijk,’ voegde Eva er breedopgevat bij. En wist zelf niet, waarom ze zich zo doodongelukkig voelde. Dat was zeker haar gegriefd vrouwelijk gevoel. Maar op de een of andere manier had ze Derk toch ook getroffen, dat was verbazingwekkend. Hij probeerde haar een stevige arm te geven, maar retireerde meteen weer, en sjouwde onhandig-verstrooid naast haar voort.
Ze zwegen allebei tot in de laan voor het huis. Daar zei Derk, een beetje haastig: ‘Luister, es, Eef, -je moet nog niet weggaan, hoor!’ Kon hij gedachten-lezen? ‘Wees alsjeblieft niet boos of verdrietig, - ik ben misschien wel eens wat te speels - -’
En dat was zijn hele excuus!...
Eva droomde er de hele nacht op om en besloot voor de zoveelste maal, maar nu beslist zéker, weg te gaan.
Aan de ontbijttafel echter betoogde Derk, dat ze Teuntje do- | |
| |
delijk zouden beledigen, als ze haar niet opzochten. Ach, toe nou, alleen Teuntje nog! Dan kon Eva met vier uur drie naar huis gaan.
Nee, ditmaal wenste ze zijn zin niet te doen.
‘God, Eva! je bent precies een ezel, die aan de staart getrokken moet worden, om vooruit te gaan! Kind, maak me niet zo dóódvermoeid. Ga alsjeblíéft mee!’
Nou, alleen Teuntje dan nog. Maar ze zóú met vier uur drie weg!!
Doch Teuntje had het zo druk in de zaak, door juist ontvangen toverballen en lange griotten, dat ze hen niet kon ontvangen. En waar Eva bij stond, sprak Derk met het fleurigste gezicht af voor 's avonds; en sleepte haar over de straat vol horren mee naar Piet Vis, en naar Rika Vuurman, uit de ‘Zwarte Hen’. Eva siste inwendig.
Overal werden ze allervriendelijkst ontvangen.
En iedereen tracteerde hen op lekkere snoeperij.
En alle deuren stonden wijd open voor meneer Derk en zijn verloofde.
Teuntje vertelde, hoe Derk stilletjes kaneelstokken bij haar gepoft had; en zijn pet beleend, om te betalen. Maar niemand kon de pet dragen, want het was een roodblauwe jockeypet.
En Piet Vis plus vrouw smulden in herinneringen, hoe Derk es een varken met waterverf lichtblauw had gekleurd. Toen leek het hartzwak en niemand wou het kopen, voordat het eens lekker in de modder was gaan plezieren. En Rika Vuurman wilde wel over Derk praten, doch draaide aldoor neer op haar man, die haar verlaten had, zei ze.
Maar... het kamerkatje Jenny bracht de extract der uitspraken mee, de recensies na hun idiote, veel te aardige bezoeken.
‘Hij is verliefd,’ had een vrouwtje gezegd. ‘t' Is alsmar “Eefie” en “Lieverd” en “schat” - mar zij zegt niks as “Jao, Derk” en “nee, Derk.”’
En een vrachtrijder, overtuigende schakel met de stad, had beweerd: ‘Ze is uit 'n danshuis, en ze neemt 'm om 't geld!’
En Kees de knecht wist, door zijn tedere connectie met de maagd bij Germsen, dat Mia geglimlacht had: ‘'t Zou me niets verbazen, als die Eva maar décor is!... Er klopt een heleboel niet..’
Toen wist Eva, dat ze nog blijven moest; uit vrije beweging. En zelf verlaagde ze haar honorarium tot honderd gulden per dag; waarna Derk het weer tot honderdvijftig verhoogde.
Of zijn geliefde dat wist?!... -
|
|