| |
| |
| |
8
Mocht Derk dan al in de eerstvolgende dagen het air aannemen van een paradijslijke lanterfanteraar, met geen andere bezigheid dan aardig zijn tegen een vrouw en de rest van de dieren namen geven - zijn vader vertrok op maandagmorgen met een ijverig gezicht.
Volgens zoonlief ging hij de Beurs aanvoeren en Eva nam zich voor, dit zo gauw mogelijk aan tante Gien te melden. Deze had zich steeds geërgerd, als Eva niet wist, welk geloof iemand bedreef en wat zijn vader deed.
Vooral bij haar beoordeling van Sally was dit van belang gebleken, daar Sally stellig geen meid was; maar of men haar een dame kon noemen, met die hoge hakken en korte rokken en dat al te zuiver gelijnde gezicht (daar zou wel rommel op zitten)? Dan diende men toch eerst te weten, wat haar familie deed, en hoe erover gepraat werd.
Eva had daarvoor te weinig moeite gedaan. Tante Gien nam het toen zelf, tijdens een bezoek van Sally bij hen, consciëntieus ter hand. Doch Sally was van beroep interviewster, die had 't gauw door en zei: ‘Kom lieverd, laat de bril nou thuis. Ik ben heus 'n keurige vrouw. Nog niet éénmaal getrouwd, en in 't nudistenkamp wilden ze me niet hebben.’
Nu was tante Gien geen sukkeltje; ze begreep best, dat 't nudistenkamp een al te vrijmoedig grapje was, al spraken meisjes in haar tijd daar niet over. Ze liet de bril niet thuis, en vroeg: ‘Waarom wilden ze u daar niet hebben, juffrouw Reyder van Hellenduyn?’
En Sally schudde 't antwoord onbevangen uit de mouw: ‘Ik ben te lacherig.’
Ja, daar viel niet veel op te zeggen. De Blomberghs bleven even weinig weten van Sally.
Nu kon Eva tante echter melden, dat Sally haar vader de Beurs aanvoerde. En hoewel 't haarzelf niet duidelijk was, en zij zich niet anders kon voorstellen of hij deed zulks met een rood papieren steek op en twee pannedeksels, dan wist ze toch zeker, bij tante Gien een gematigder opvatting te zullen vinden.
De afwezigheid van meneer Van Hellenduyn bleek ontegen- | |
| |
zeggelijk een grote opluchting te betekenen. Mamaatje Van Hellenduyn neuriede van het verre land en het lage dak, en Derk gleed langs de trapleuning naar beneden, pal op een schattig zomerhoedje van zijn moeder, dat op de onderste trap-pilaar te wachten stond.
Kees de knecht zei: ‘Nou is 't voor de vogels,’ en uit de keuken kwam gelach...
Derk zong:
‘maandag, maandag, máándag!
Overal geluk en blijde lach!
De lucht vervuld des rozengeurs,
behalve op de Beu-heu-heurs!’
En dat was vooreerst duidelijk genoeg.
Eva kreeg een invitatie om mee te gaan op kraambezoek. Bij Perel. 't Leek haar gek, dat een man op kraambezoek ging. Dat kon hij niet doen! Enfin, met haar erbij -
‘In vertrouwen,’ zei Derk, ‘ik kan àlles.’
Eva's wenkbrauwen waren niet zo prachtig vernieuwd om alleen maar te pronk te hangen, dus trok zij ze op.
‘Alles!’ herhaalde Derk. Het was duidelijk, dat zijn trots hierbij niet op stal kon blijven staan.
Maar die drie dagen praat met hem hadden Eva al 'n klein beetje vrijmoediger gemaakt. ‘Krijg dan es een kind!’ daagde ze hem uit.
Derk was vreselijk geschokt. ‘Eva!’ riep hij uit. ‘Wat is dat voor roekeloze taal? Een mens probeert niet dadelijk alles - màg niet meteen alles proberen. Nee, zeg nou zelf!’ en toen ontdekte hij, dat 't al over tienen was, en dat hij reuze haast had. Ze slenterden de deur uit. Het weer was opgeknapt. De zon straalde guldener dan ooit over een tuin, die zo kleurig was als een palet. Had Eva ooit zoveel kleuren loof gezien? Het was een gamma van donker-rood-bruin naar schelgroen, tot geelwit toe. En daarbij de verrukkende bloementinten! Dat allerliefste, tere roze van appelbloesem! Ernaast het diepverzadigde paarsroze van perzik en wilde kers en pruim, de wuivende, wenkende bloeiende, zondoorblonken forsythia! Ach, en die hele lieve border van sterke, jonge bloemen in rood en geel en lila en wit. En de verliefde roos, die het tuinpoortje zo lyrisch omhelsde. -
En wat was de dorpsstraat mooi, op een weekdag, zonder de stijf-deftige pronk van opgepoetste kerkgangers! De huisjes waren laag en eenvoudig. Hun muren gingen schuil onder ook weer een kleed van bloemen. Elk had een eigen boom- | |
| |
gaardje, soms tot aan de straat, zodat de ivoren pruime-bloei en de witte peer over een hegje propten, als een reuzevuist, die een bouquet aanbood - de wildste, liefste, geurigste ruiker, die een mens kan plukken, omzongen van bijen.
Langs de kant speelden maandag-schone kindertjes met een keeshond. 'n Klein meisje, het hoofd omzwiept van twee stramme vlechtjes met een vetertje, danste in vrome afzondering haar springtouw-litanie; ergens klokte een bedachtzame kip tussen de struiken...
‘Derk!’ zei Eva, propvol geestdrift, ‘wat een geluk, om in zo'n prachtige wereld te leven!’ en in zijn ogen trof haar dezelfde ontroering: hij moest erg veel van dit dorp houden.
‘Ik ben blij, dat je 't mooi vindt, Eef!’ antwoordde hij warm. Zij bedacht, dat hij in zijn soort net zo aardig en goed was als Sally, en dat ze hem ook graag zou mogen lijden, als niet steeds de leugenachtige pose tussen hen stond, en als hij niet zo scherpzinnig deed of lachte.
Perel woonde helemaal buiten het dorp. Ze moesten zeker nog tien minuten doorlopen voorbij het laatste huis, om te komen bij een kleine boerderij, die mysterieus in een krans van neuriënde populieren stond, een aardig huisje met helderwitte voegen om de steentjes en bruine luiken, waarin een hartje schaduwde, met schone gordijntjes en veel bloemen achter de ruiten, en met ook weer een lange, wuivende struisveer van bloeiende vruchtbomen opzij; daar woonde Perel.
Tussen een erewacht van twee forse hortensia's door liep Derk achterom. Eva volgde beschroomd, zich eensklaps opzichtig voelend, zoals zij zich in haar vroegere kleren nooit bij nederige mensen had gevoeld. Een paar maal gleden haar hoge hakken uit op ongezien mos tussen de stenen van het straatje, zodat ze half schaatsenrijdend langs stille vensters zwiepte, om met verhoogde hartslag bij Derk aan te landen, die juist klopte.
‘Ah, verrek! wa' nou weer?’ zei een zware mannenstem. En om de hoek van de ongeduldig opengerukte deur stak de huisbezitter zijn nors gezicht.
Maar toen hij zag, wie de visite was, smolt alle boosheid weg in een waas van goedig-blijde rimpeltjes. 't Was een genot om aan te zien, hoe een zonnige genegenheid in zijn ogen doorbrak. ‘Meneer Derk!’ zei hij. ‘Da's nou es echt mooi!’ En toen werd Eva pas ontdekt, zodat de rimpeltjes even plaats moesten maken voor eerbiedige uitgestrekenheid. ‘Dag juffrouw,’ mompelde Perel.
| |
| |
‘'t Leek anders, of je 't helemaal niet mooi vond,’ verweet Derk binnenstappend. ‘Wat waren dat voor boze woorden, toen ik klopte?’
‘Nou, gat,’ zei Perel, terwijl hij de deur uit pure courtoisie tegenover Eva zo wijd open zette, of ze 'n figuur als een regenton had - ‘da' mens van de djakkenie komp hier elleke morge. Om te hellepe, zei ze. Nou is ze vemorge al drie keer geweest. En mar kwekke over de liefde.’ De gastheer moest hierover zijn wit-verbleekte wenkbrauwen fronsen. ‘Straks zeit ze: “Heb u de liefde wetens ervaore?” zei ze. Ik zeg: “Naturelek, mens,” zeg 'k, “en da' kind dan, dawwe gekregen hebben?” zeg 'k. Wer ze me toch zo rood as 'n hanekmap, en wel dubbel zo lang. “Ik bedoel de hemelse liefde,” zeit ze.’
Derk schoot in een lach, die beslist te luid was voor kraambezoek.
‘“Ik ôk,” zeg 'k,' vervolgde Perel, nog steeds lichtelijk geprikkeld. “Wa” ken 'k nou ànders bedoele!’
‘Nee, inderdaad,’ viel Derk bij, en zoog z'n wangen in.
‘Begint me da’ wijf te praote over 't Onze Vaoder,’ vertelde Perel gegriefd. ‘Offe we dat wel es beje... “Mens,” zeg 'k, “de aovond vóór 't kind kwamp het me vrouw nie anders gedaon,” zeg 'k. “Laot ze nou nie 't hart hebbe, weer te beginne, 'k het an één genoog,” zeg 'k. - “'t Is nooit genoog,” zeit ze. Da maokte me duvels! “Voor jou meschien,” zeg ik. “Bid jij dan 'n stuk of twintig kinders bij mekaor,” zeg 'k. Trek ze me d'r oge heel halverwege 't nokkie van d'r haor en zeit: “Ik bin niet getrouwd,” zeit ze. “En ik bedoel, da 't bidde nooit genoog is”.’
Toen moest Perel wel even ophouden, want Derk hing tegen de deur te jammeren van 't lachen. Eva was er trouwens niet veel beter aan toe.
‘Stinkwijf!’ zei Perel, en gaf een suggestieve schop tegen een melk-krukje.
Overigens bleek hij in een best humeur. Derk scheen daar een soort weldoener te zijn, wiens aanwezigheid geen slecht humeur tolereerde. Perel smolt om min of meer geldige redenen in dankbaarheid, waar Derk met gepaste snelheid overheen converseerde.
Voor de deur van de kamer werd halt gemaakt. Perel opende behoedzaam, en vroeg con sordino: ‘Magge ze d'r in?’
‘Wie?’ informeerde een zachte vrouwenstem.
‘Meneer Derk en de juffrouw.’
‘Harregat, Leendert!’ protesteerde ze.
| |
| |
‘Meid,’ bezwoer Perel hartelijk, ‘leg nie te kalesnaotere!’ Eva zag aan de rimpeltjes bij zijn ogen, dat hij glimlachte.
‘Nou - - - -’ zei de jonge moeder. En Perel opende ook deze deur héél wijd.
Derk en Eva stapten plechtig binnen, in het naar eau de cologne geurende half-duister, doorzucht van heel prille, korte kinderadem uit een vage houten wieg met neteldoekse gordijntjes, die het getemperde zonlicht in de kamer terugkaatsten.
Op een groot zwart tweepersoons-bed met koperen knoppen lag Netje Perel, de gelukkige moeder. Ze zag er fris en gezond uit - misschien had de juffrouw van de djakkenie haar pas lekker gepoedeld, uit naam van de Hemelse liefde. Eva zag een smal, blozend gelaat tussen twee dikke, matblonde vlechten. Zelden had ze iemand zo verlegen gezien.’ Freule Ianshoven was er een wereldse vrouw naast.
Netje Perel hield de ogen neergeslagen en was letterlijk sprakeloos. Kwam het van Eva's stadse uiterlijk? Kwam het van Derks manlijk-vreemde aanwezigheid in de kraamkamer?
‘Dag Net!’ zei Derk, met zo'n hartelijke stem, dat Eva zich opeens weer veel nader tot hem voelde, dan met z'n dwaze vrolijkheid. ‘We komen eens kijken naar jou en je jongetje. Dit is m'n verloofde, Netje, Juffrouw Blombergh.’
Een snelle, fladderende blik werd in Eva's richting afgeschoten. De hand, die op 't dek lag, deed pogingen, zich op te heffen en iets te drukken. ‘Eh-hem, och...’ zei Netje Perel; en Eva verbaasde zich, dat de vlechten niet rossig werden bij zo'n gloed. Tot zelfs waar de hals kuis in een katoenen streepjes-pon dook, zag de huid rood van verlegenheidsblos.
De man bood een zitplaats aan, en nam 't kind uit de wieg. Dit bleek een onfeilbaar middel te zijn, om zijn vrouw tot activiteit te prikkelen; voor haar bezorgde moeder-instincten moest elke vorm van schuchterheid wijken: ‘Leen, hij slaopt nèt!’
‘Ah, meid, ze motte 'm toch effe bekijke!’
De nieuwe aanwinst Jan-Derk was een schattige kleine pop met wijde, donkerblauwe ogen en een wit-blond kuifje. De handjes waren niet meer dan propjes glanzend-roze vlees, met ontroerende, niet bewuste vingertjes, waarin het leven nog alleen maar groeien wilde, als in de eerste dikke blaadjes van een uit de aarde brekende plant.
Eva mocht 'm even op schoot hebben. De gelukkige vader
| |
| |
steunde 't hoofdje en Derk hield een voetje vast, en dit allemaal onder de gespannen glimlach van moeder Netje, die scherp keek of ze niets verwaarloosden. Maar meer dan het kind ontroerde Eva op dat moment het ogenspel van de ouders; dat warme, goede vertrouwen! Wat ontzaglijk gelukkig waren ze samen met dit allerkostbaarste huisdiertje, waarin hij een portret vond van haar lachje, en zij een herschepping van zijn handen, van zijn haar, van zijn ogen...
‘Maar hij kíjkt net as jij!’ zei Perel trots. En toen sloegen moeder en kind allebei de ogen neer, wat natuurlijk treffend was. Al dit geluk onderstreepte nog eens extra, hoe groot de leugen was, die Derk en Eva samen voedsel gaven, hun verloving.
Een on-heiliger spel kan de mens toch al niet spelen. Eva vond het bovendien, in die klare sfeer van echtheid, zeldzaam moeilijk om enige intimiteit met Derk te suggereren, temeer, omdat ze zo weinig van hem afwist, en zich aan alle kanten een vreemde voelde.
Leendert Perel, niet alleen trots op vrouw en zoon, wilde haar 't bedrijfje laten zien. Dat Derk bij de kraamvrouw bleef zitten babbelen, was een opluchting voor Eva.
Daar was allereerst de mooie kamer, die ze niet mooi vònd, met een koeharen tapijt en stoelen, zoals zij ze al jaren bij tante Gien had moeten slikken. De regering moest een zware belasting heffen op mahoniehouten druivetrossen en keihard rood fluweel.
In 't midden hing een hypermoderne chroomlamp, met wit glas; het buffet hijgde onder een vracht verkoperde mandjes, bakjes en potjes. Voorts stond er een lege bonbondoos, met 'n glimlachende juffrouw op het deksel, te pronk. Eva week uit voor een afschuwelijk mooie haard, vol arabesken-omstrengelde engeltjes, en schopte per ongeluk tegen een elektrisch straalkacheltje, dat zonder functie op een gehaakt kleedje troonde, als een misdadige schoothond.
‘Gezellig,’ prees ze, terwijl de waarheid twee felle vingers om haar strot kneep. Perel genoot stralend van haar geestdrift.
De gang, met een linnen loper over de goeie, en betegelde muren, was beter. Eva kon eerlijk blijven in haar lof over de blauwe stenen prentjes en ook de lantaarn, aan een zwaar koperen ketting, had haar genegenheid. Maar ja, Perel hield toch even de schreden in bij een grasgroene paraplubak met roze rozen en een lichtblauw lint, dat, er omheen slingerde, ‘Groet uit Ar-’ verraadde.
| |
| |
‘Wat reuze vrolijk, met al die bloemen!’ zei Eva en had graag boete gedaan met een knopen-touw.
‘Da’ hewwe van me moeder!’ verklaarde Perel intens gelukkig.
En toen was Eva eigenlijk diep in haar hart blij, dat ze nog liegen kon.
De keuken werd overgeslagen, wat was d'r nou an 'n keuken te zien?! Ze gingen rechtdoor naar de koeis.
De koeis, twee in getal, stonden dromerig naast elkaar in een kleine stal. Het rook er zoet naar stro en beesten, een goede, gedegen geur. De temperatuur was er hoog-zomers.
Eva gleed uit op iets, en moest zich met zwaaiende ledematen aan Perel vastgrijpen.
‘Heu!’ zei die, ‘pak mar an!’ en hij zette haar, met een griezelig sterke arm om haar middel op twee hervonden benen neer. ‘Waarom zijn de koeien niet buiten?’ informeerde Eva gauw en dacht daar een goeie, land-echte beurt mee te maken.
Over Perels gezicht gleed een vage hulpeloosheid, zijn blik verdonkerde. ‘Da' kon nie,’ zei hij kort. ‘Meneer Derk is t'r mee bezig.’
‘O,’ antwoordde ze, quasi-begrijpend.
‘'n Beste, bèste vent, meneer Derk,’ zei Perel. ‘U krijgt 'r 'n goei an, juffrouw!...’
‘Ja,’ stemde Eva toe, en had graag willen gillen van ellende.
Doch Perel glimlachte, en ze glimlachte terug.
‘Het ie u verteld,’ vroeg Perel, met opeens een brede grinnik, ‘vanne... dinsdagnacht?...!’
Eva's hart gaf een zware bons. Ze wilde ‘nee’ zeggen, doch besefte meteen, dat ze daardoor zou demonstreren, buiten Derks intieme leven te staan. Het kwam als een flits over haar.
‘Ja,’ zei ze, en lachte ook.
Perel keek toch een beetje verbaasd. Maar was dat niet begrijpelijk? Daarna kreeg Eva een lachje vol verstandhouding; en lachte met bovenmenselijke inspanning net zo terug.
‘Niemand had zoiets gedocht,’ zei Perel.
‘Alles loopt in 't leven anders, dan je zou denken,’ antwoordde ze wijsgerig.
‘Krek,’ vond Perel.
Er was iets in het gesprek, dat haar pijn deed, hoewel ze niet kon begrijpen, wàt. Wellicht was 't alleen nieuwsgierigheid, ten top gedreven vrouwelijke nieuwsgierigheid naar een erotisch geheimpje, waar mannen klaarblijkelijk vrijmoedig met elkaar over spraken. Het deed pijn, het deed pijn. 't Stak
| |
| |
scherp in Eva's ijverig bonzend hart.
Derk, die over zijn nachtelijke avontuurtjes praatte met een boer! En die pummel, die er tegen háár over begon! Terwijl ze er als verloofde toch buiten stond!...
Of zou Perel weten, dat ze slechts een schijnverloofde was? - Maar nog stond Eva zo met Perel bij de koeien, toen Derk uit de kamer kwam, de gang door, naar hen toe.
‘Wat zijn jullie opgewekt!’ zei hij goedkeurend.
‘Ja, ik zeg net tegen de juffrouw, van dinsdagnacht...’ vertelde de gastheer, ‘da' 't zo gek ken lope!’
Derks wenkbrauwen gingen afkeurend de hoogte in. ‘Maar,’ zei hij, ‘daarover zouden we toch met niemand spreken, Perel!’
Eva stond op ontploffen. Die hete stal ook nog! En zulke irritante koeien, om daar aldoor te staan gras-vreten, en de ene knikte met haar kop en keek haar vol verstandhouding aan.
Natuurlijk opende Perel wijd de hekken van zijn verbazing, want Eva had toch bevestigd, dat ze ervan wist? Had hij niet gezegd van dinsdagnacht, en had zij niet ‘ja’ geantwoord?
‘O,’ zuchtte Derk. ‘Ja, maar dat komt, Perel, - jullie noemen de nacht van maandag op dinsdag ‘dinsdagnacht’, en in de stad noemen we de nacht van dinsdag op woensdag zo.’
‘O, sjuust, óóó, nou, nou!’ zei Perel. Er ging hem een zoeklicht op, dat was duidelijk.
Wat moest hij in 's hemelsnaam van Eva's dinsdagnacht denken?!! En als ze nou maar niet zo ontzettend purper was geweest - - - waarom had ze zich tevoren zo geamuseerd met blozend Netje?...
Toen zag Derk op z'n horloge, dat ze weg moesten. Dat leek zo zijn stijl. Eva drukte Perels forse hand, zei de nog steeds niet woordenrijke vrouw des huizes goeiendag, en marcheerde als een stout schoolkind naast Derk af.
Haar verloofde bracht haar zonder verwijl op een eenzaam paadje, ver van de bewoonde wereld der horretjes. En als Eva aan zijn zwijgzaamheid nog niet had gesnapt, dat hij boos was, dan mocht ze het in de zomerse eenzaamheid, tussen zilvergroen koren en leeuwerikenzang, ervaren aan zijn ijskoude blik.
‘Je zult me grotelijks verplichten, als je zulke intrigante minderwaardigheden niet weer bedrijft,’ zei hij afgemeten.
Eva was door die manier van optreden zo verontwaardigd, alsof zij een borrel had gehad. ‘Dat stuk ongeluk begon er zelf over,’ antwoordde ze scherp.
| |
| |
‘Wil je alsjeblieft niet vergeten, dat je over een goeie vrind van me spreekt,’ wees Derk terecht.
Ze beefde van woede. ‘Zo'n goeie vrind, dat je 'm je avontuurtjes toevertrouwt,’ sneerde ze. ‘Waarschijnlijk denkt hij, dat je met mij óók zo goed bevriend bent, Derk? Dat ik, als verloofde, van jouw laag-bij-de-grondse escapades op de hoogte moet zijn, uit pure zalige zielegemeenschap? En dat ik er ook om grinnik? Dat ik misschien bijzonderheden weet? Dat ik als vrouw los genoeg ben, om daar met zo'n pummel in een stal om te gaan ginnegappen?.
‘Wind je toch niet zo krankzinnig op!’ snauwde Derk. ‘En doe me 't genoegen, mijn vriend niet te beledigen. Je kunt misschien niet in z'n schaduw staan!’
‘Ik wìl ook niet in z'n schaduw staan!’ beet Eva hem toe. ‘Die is me te klein!’
Een blik van kille verbazing trof haar. ‘Meen je dat echt, Eva?’
‘Ja!‘bitste ze.
‘Hoe groot acht je jezelf dan wel?’
Ze stond stil en keek hem net zo minachtend aan als hij haar.
‘Een kenschetsende vraag voor iemand, die de naam van een fatsoenlijke vrouw tegen voldoende betaling misbruikt, om zijn eigen zooi te verdoezelen!’ zei ze.
‘Een kenschetsend antwoord van de beledigde kléin-burgerlijkheid,’ antwoordde Derk. ‘Zo dadelijk vertel je me voor de tachtigste keer, dat je vandaag weggaat.’
‘Ik ga!’ zei Eva, ziedend.
‘Zie je wel!’
‘Als je me niet ogenblikkelijk de weg naar jullie huis wijst, vraag ik 'm aan de eerste de beste boer,’ voegde ze er dreigend bij, ‘al is 't ook die proleet van Perel!’
‘Hou je stil!’ zijn ogen vlamden. Eva probeerde uit alle macht, niet te besefffen, dat ze alleen met hem in een korenveld was. ‘Ik stil?!’ riep ze uit. ‘Dan ken je me niet! Ik zal jou -’
‘Jij bent stil!’ zei Derk, zo allerakeligst snijdend-zacht, dat ze zweeg. ‘Kom mee!’ beval hij.
Eva bleef pal staan. Had een gevoel of ze versmeulde onder zijn blik, maar wilde toch niet toegeven.
‘Kom méé, Eva!’
‘Ik sterf nog liever!’ siste ze. Hoewel ze nog nóóit zo bang was geweest.
‘Als je niet meegaat, zal ik je als een klein kind dragen!’
‘Als je me durft aan te raken, zal ik je gezicht tot veters krabben!’
| |
| |
De kilte verdween uit zijn ogen en om zijn mondhoeken krulde een onverantwoordelijke lachlust. Ergens in zijn drift was een barst gesprongen, die de spanning brak.
‘Heb je me dus niet meer lief, Eva?’ Theatraal.
‘Ik heb de pest aan je.’
‘O! wat grof, Eva! voor iemand, die over pummels en proleten oordeelt!’
‘Ik ben zo bang voor jou, als ik nog nooit voor iemand ben geweest,’ zei ze; en ze kon het trillen in haar stem niet tegenhouden. ‘Ik ga niet meer met je mee terug.’ -
‘Bàng?’ herhaalde Derk, en vergat zijn vrolijkheid.
Ze keken elkaar een hele tijd zwijgend aan. Er bleef geen grein over van zijn woede. Ja, eigenlijk zag Eva een even dwaas berouw op zijn gezicht. Maar ze was zo geschokt, dat ze met bevende handen aan haar zakdoekje stond te frunniken en aldoor moest slikken.
‘Waarom ben je bang voor me?’ informeerde Derk op 't laatst, kleinmoedig.
‘Omdat je in mijn ogen een misselijke vent bent, en omdat ik nog niet heb kunnen ontdekken, waar je de grens denkt te trekken.’
Daar moest hij over peinzen, met de ogen ver weg in de blauwe hemel gericht, en de handen diep in de zakken.
Het koren suisde, en vanuit de bewoonde wereld hinnikte een paard. Kleine, diepblauwe vlinders vonkten over het fluwelig tere graan.
‘Laten we even gaan zitten,’ stelde Derk voor.
‘Ik ga niet met jou zitten,’ hield Eva vol. ‘'k Ga dadelijk rechtdoor naar het station. Het naaste station.’
Hij keek beteuterd. 't Zwijgen duurde nog langer. Eva wist niet, of Derk ooit verlegen was geweest, maar op dat ogenblik, met gebogen hoofd en gefronste wenkbrauwen, léék hij het. Zelfs schuifelde hij met de voeten.
‘Het spijt me,’ zei hij eindelijk somber. ‘Ik gooi altijd zelfde boel kapot...’ En toen ging hij dan maar in z'n eentje zitten.
En dan die allerakeligste, lieve nek, die zelfs gebogen nog fier was - en toch zo eenzaam. Was haar eerste indruk van Derk, ondanks zijn bruisende opgewektheid, ook niet melancholiek geweest?
‘Bij mij loopt nooit es iets gelukkig af,’ zei Derk voor zich heen, en striemde het rulle zand met een korenaar. Hij zuchtte diep.
Ergens achter het hoge gewas schalde een bevelende mannen- | |
| |
stem in de verte. Overigens was het doodstil rondom. Wist het koren zojuist, wanneer het stil moest zijn voor twee jonge mensen?
Toen gingen Derks ogen omhoog. ‘Als je je omkeert en de straatweg neemt naar ons huis terug, dan kom je bij een wit huisje met een hele rij witte seringen. Daarnaast is een dwarsweg. Die leidt naar het station.’
Ja, hij dacht werkelijk, dat 't zo gemakkelijk ging!
‘Ik heb geen geld,’ zei Eva. 't Was ontzettend vervelend. Ze vreesde, dat Derk weer zou gaan lachen. Maar nee, er was geen spier in z'n gezicht tot vrolijkheid te krijgen.
‘'t Kost me allemaal een bom duiten,’ murmelde hij verder. ‘En wat heb ik eraan gehad? Van 't begin af dat gezeur, dat je weg wou!...’
Intussen stond ze nog aldoor met haar zakdoekje te wriemelen, en voelde zich dood-ellendig.
En opeens werd Derk de typisch manlijke kracht tot beschermen (had hij het niet zó genoemd?) te machtig.
‘Eefje!’ zei hij teder; en voor ze erop verdacht was, had hij haar hand gegrepen en er zo aan gerukt, dat ze over zijn schoot tolde.
Ze zat gevangen tussen twee armen, die haar nog sterker leken dan die van Perel. Ze benamen haar letterlijk de adem.
‘Nee, nou niet spartelen en niet bibberen en niet janken en niet krabben -’ vermaande Derk.
‘Daar komt iemand aan,’ stotterde Eva.
‘Kan me niks verdommen,’ zei hij. ‘Al was 't een processie!’
‘Ik wil niet bij je op schoot zitten,’ snauwde ze, over haar zenuwen. ‘Jij, smerige vrouwenliefhebber -’ maar een grote hand voorkwam verdere boze woorden, met volkomen voorbijzien van haar lippenstift en wat dies meer zij.
‘Ik heb de vrouwen niet lief,’ bekende Derk nederig. ‘Ik heb een hekel aan ze. Een hékel, Eva! Ze bekken je af en zijn bij 't minste geringste bits, en als ze dat niet zijn, doen ze verleidelijk. En daar lopen wij, mannen allemaal in. Katten in zakken, Eva! Ik heb geloofd, dat jij anders was, omdat Sally zo hoog van je opgaf. Maar wat je nou ook bent - of niet, - begrijp alsjeblieft, Eefje, dat je voor mij nooit bang hoeft te zijn. Ik heb nog nooit een vrouw opgegeten, - ik heb 't zelfs nog nooit geprobeerd! Dáár nou! en bovendien zie jij altijd kans, me in mijn sterkste ogenblikken aan 't lachen te maken. Niet, dat ik 't lollig vind...’
Hij zweeg even nadenkend. Daarna liet hij haar los. ‘Sta maar
| |
| |
op. 'k Ben bang, dat je doodgaat, als je zolang niet praat.’
Ach God, toen wist ze natuurlijk niets te zeggen. De zon stak schroeiend. De man in de verte betrachtte discretie, ergens op een zijpad.
Eva stond in brand van schaamte en zorg. Het koren ruiste - er was alleen maar dat weggetje van blonde aarde, met spits toelopend verschiet naar beide einden, tussen de wiegende, zijdeglanzende graan-wanden, en een schitterend blauwe hemelkoepel over alles heen, waarin ergens een stip-klein vogeltje zijn dankgebeden zong. En op kniehoogte waren er dan nog twee oplettende ogen, zo onbevangen vriendelijk, alsof er geen beledigende dingen gezegd waren. ‘Misschien is niet één vrouw in staat tot vriendschap,’ zei Derk peinzend. ‘Ik had het ditmaal zo zeker verwacht...’
Hij wierp de korenaar weg en stond zuchtend op. Trok z'n broek hoger op, haalde een portemonnaie tevoorschijn.
‘Vrijdag, zaterdag, zondag, maandag,’ telde hij samen. ‘Dat is twaalfhonderd gulden. Ga je even mee naar huis? Dan zal ik 't met je verrekenen. Ik heb maar drie kwartjes bij me.’
Het laatste verbaasde Eva in hoge mate en vervulde haar zelfs met wantrouwen, want ze meende diezelfde ochtend nog gezien te hebben, dat Derk veel geld bij zich stak.
‘Dat was voor Jan-Derk,’ lichtte hij toe, zonder dat ze een woord geuit had. Ze was minstens even sprakeloos en gekleurd als Netje Perel. ‘Ze hebben 't daar niet breed, Eva.’
Hoe had ze ooit bang voor hem kunnen zijn!
Zij liepen het paadje af, dat op een ander paadje uitkwam: een heerlijk bos-weggetje, lichtgroen overhuifd, vol roepende en zingende vogels.
Ondanks haar geschokte rust was er toch een vreemde blijheid in haar - omdat 't gauw afgelopen zou zijn? of om een lieve kleine vogel, die met het kopje schuin hun een parmantige blik nazond? Of om de merel, die naar een zon-doortintelende boomkruin vloog met een vlok vuil-beige wol in de snavel?...
Mamaatje Van Hellenduyn zat bij hun thuiskomst al te wachten achter een uitgebreide lunchtafel. Het leek wel, of ze de afwezigheid van haar man vierde! Doch 't bleek slechts een haastige poging te zijn, alle lekkere dingen te eten, die de tiran niet lustte. En dat waren er wat: een wonderlijke chinese omelet, en sardientjes, en gebakken ham en lamsragoút met macaroni en bouillon met ei en Fries roggebrood.
Eva kon natuurlijk beleefdheidshalve niet weggaan, nu ze zo- | |
| |
veel verrassingen voor hen had bedacht. Zelfs moest ze zich tot een logische graad van opgewektheid opschroeven, hoewel Derk vreselijk nadenkend bleef.
Maar ach, - mamaatje Van Hellenduyn was zo vrolijk! Het weer was zo mooi, en ze deed hun immers een reuze plezier met die smulpartij, dat kon niet missen; en ze was een van die weinige charmante mensen, welke zich warmen aan een anders geluk: haar zoon was toch verloofd?...
Ze snapte en babbelde maar, en bemerkte niets van de zwijgzaamheid. Jenny (dat was het binnenmeisje-kamenier) was het dorp in geweest om boodschappen te doen; en overal bleek grote ingenomenheid te bestaan betreffende hun verloving. Kees had er ook treffende dingen van verteld.
Geertje van Brigge vond 't hoog tijd worden, dat meneer Derk verstandig werd en een vrouw koos. En Aatje Broek vond 't meisje van meneer Derk een fijne dame. Bij die woorden trof Eva een al te tintelende knipoog uit een paar grijze mannenogen. Ze besefte met een wee gevoel, dat Derk weinig fijne damesmomenten van haar had meegemaakt, en concentreerde zich met kracht op de uitspraak van de juffrouw uit de banketwinkel:
‘'t Is een lief meisje, en helemaal niet zo'n nuf, die niks lust!’ Derk moest midden onder 't eten langdurig neussnuiten en had daarna een rood hoofd.
Maar Eva had geen tijd voor gepeinzen, hoe hij daaraan mocht komen: Gert Petroleum vond de jonge meneer z'n verloofde heel liefelijk; ‘bijna net zo liefelijk,’ had hij gezegd, ‘as ie-zelf.’
Nu wilde Eva dan toch in haar beheersing enige beschaafdheid tonen, en trok alleen de wenkbrauwen op.
Derk verslikte zich een beetje, en moest drinken.
En Teuntje was het schaaltje van de roomstruif wezen terugbrengen bij Betsie, en had tijdens een bakkie koffie in de keuken gezegd: ‘Ze passe best bij mekaor. Hij had gin betere keus kenne doen as duzze.’
Toen moest Derk onverwachts zo bulderend lachen, dat hij z'n vork en mes en z'n servet verloor.
‘Gut, wat schandelijk!’ zei mevrouw Van Hellenduyn. ‘Wat ben je toch een rare jongen, Derk!’
Doch Eva kreeg boven de tafelrand een tweede knipoog. En tot haar verbijstering moest ze vaststellen, dat ze intiemer met hem was, dan ooit tevoren.
|
|