| |
| |
| |
7
Het moet een vraag blijven, of mevrouw Van Hellenduyn de verloofden alleen uit snoepzucht naar die bakkerswinkel had gestuurd, of dat ze zo'n zuivere kijk had op haar woonplaats. 's Middags riep ze met kinderlijke blijheid Eva's hulp in om ‘een mooie schaal te maken’. De schaal in kwestie was antiek chinees, en beslist mooi genoeg van zichzelf. Maar mevrouw Van Hellenduyn voelde zich hogelijk geïnspireerd door de zakken koekjes, en ze legden met animo een ster van paleisbanket op een cirkel van zoute krakelingen en een kruis van Jan-Hagel. Een en ander met bonbonnetjes en het zou Eva niet verbaasd hebben, als haar quasi-schoonmoeder-in-spé in 't midden een pepermuntstok met 'n vlag had gestoken. Het resultaat was echter ook zonder dat bijzonder feestelijk. Natuurlijk vergaten ze niet te proeven. -
In de tuin zei Derk later: ‘Ik vind het aardig van je, Eva, dat je mams dat genoegen deed.’ En het was duidelijk, dat Eva hem eindelijk had ontroerd.
‘Schei uit,’ vermaande ze. ‘In iedere vrouwenziel sluimert iets van een kind, en ik vond het fijn.’
‘Je doet 't zeker thuis ook dikwijls?’ informeerde hij, bloemzoet-ongelovig.
‘Nee,’ zei Eva. ‘Thuis hebben we nooit zulke lekkere dingen.’ Daar brak zijn medelijden van los. ‘God, Eefje, wat heb je een afschuwelijk saai leven gehad! We moeten er eens wat vrolijke verf overheen smeren!’
‘Graag,’ animeerde ze. ‘Maar als je denkt, dat je me opkikkert met zoenen, dan zit je ernaast, Derk.’
‘Zóénen?’ herhaalde haar verloofde met afschuw. ‘Verbeeld je! - Nee, ik bedoel échte vrolijkheid!’
Nu was het dus maar de vraag: waar vind je echte vrolijkheid? Voorlopig gingen ze die zoeken bij het jonge geitje, dat Eva de eerste avond had horen roepen.
De familie Geit woonde in een gezellig huis: mama met drie kinderen. Papa leefde tijdelijk gesepareerd, omdat al die mekkerende jeugd hem irriteerde; hij wilde iedereen op de horens nemen, tot zijn eega toe. En die had nu toch heus andere zorgen aan haar hoofd.
| |
| |
Pa bok stond dus met een somber gezicht in een apart kamertje te kauwen, dat zijn sikje ervan wapperde.
‘Als je eenmaal vader bent, dan wor' je vanzelf boos,’ zei Derk, in 't minst niet haatdragend. ‘Al dat kinderachtige grut, en een vrouw als 'n snelbuffet!’ Hij aaide pa bok meewarig. Pa bok wist van niets meer dan van horenstoten, en mummelde woest.
Daarna werd Eva voorgesteld aan de kraamkamer. Moe geit was stil en ietwat verlegen. Eva's geleider vertelde haar, dat het moe geits eerste gezin was, en dat ze dus nog in de maternelle verbazing van het prille moederschap leefde.
Ja, dat kon Eva zich heel goed voorstellen.
Ze deden de deur van de kamer open, en lokten moe met de kinderen op het grasveld. Dat bleek zeer in de smaak te vallen: moe geit zette zich ijverig tot eten en riep van ogenblik tot ogenblik met volle kaken enig vermaan naar de jeugd, die prompt begon te dansen en te zingen.
Derk plukte een paar handen vol gras, en bracht die aan pa bok, met de groeten. Pa bok nam alleen het gras. -
Maar één kleintje kwam springend naar Eva toe, en liet zich aanhalig strelen, met zenuwachtige staart-sidderingetjes en een snuffelig bekje. Het was zo warm en lief, ze voelde zich diep getroffen.
‘Vind je 't aardig?’ vroeg Derk.
‘'t Is schattig,’ zei Eva ontroerd. ‘Schàttig...’
‘Ja,’ beaamde Derk nadenkend. ‘Kun jij je voorstellen, waarom de mensen altijd lachen om geiteogen?!’
Hij ging op z'n hurken naast haar zitten, en tilde het geitje op zijn knie. ‘Zo'n lief kopje, Eef! Kijk es naar dat wazige heimwee van de onschuld! Die ogen! En dat bekje! Is 't net een melancholieke glimlach?’
Eva vond het zot klinken, maar moest toch toegeven, dat hij gelijk had.
‘'t Lijkt op een filmster,’ zei Derk. En zoende 't geitje op de wang. Het protesteerde ‘mèhèhè!’ uit een mondhoekje.
‘Jasses, Derk!’ vermaande Eva.
‘Wat nou?’ vroeg Derk. ‘Heb ik ooit iets lievers gekust?’
Daar moest ze noodzakelijk het zwijgen toe doen.
‘Ik zoen alles, wat me op een gegeven ogenblik ontroert,’ legde Derk uit.
‘En wat ontroert je?’ informeerde ze, héél cynisch.
‘Alles, wat de typische manlijke kracht tot beschermen en helpen wakker roept.’
| |
| |
‘Wat zal dat geitje zich veilig voelen,’ zei Eva. Maar dat was toch scherper dan ze bedoeld had, en ze lokte vol acute aandacht de overige jeugd.
‘Ja-ja, Eva!’ mijmerde Derk, en streelde het trappelende geitje, tot het met een boog uit zijn armen sprong, en meteen met vier stramme poten wegveerde in een vreugdedans.
De zon had weer meer kracht, en wierp tintel-lichtjes over het zijïge groene gras. De rode tulpen in de border fonkelden, als hoge, doorschenen bokalen vol wijn. Er was een muziek van ontelbare vogels. Ze schoten elkaar hun zang toe, uit de vaag ontloken bomen. Boven de violen en primula's, verderop, trilde de lucht reeds van stovende warmte, terwijl op enkele plekken de aarde nog dampte!
En terwijl Derk en Eva daar zo naast elkaar zaten te zwijgen en te genieten van het transparante lentelicht, plonsde er opeens een harde stem in de stilte: ‘WAT MOET DAT DAAR OP DAT GRAS??!’
Zij schoten overeind, in het wilde weg schuldbewust, en bonsden met de hoofden tegen elkaar.
Ja, dat was meneer Van Hellenduyn weer. Hij stond massief in zijn vlinder-jonge tuin, met neerwaartse wenkbrauwen en mondhoeken.
‘Wat is er?’ informeerde Derk. Eva dacht, dat hij het meest geërgerd was over zijn eigen warme kop.
‘WAT MOETEN DIE GEITEN HIER!’ wilde zijn vader weten.
‘Dansen,’ verklaarde Derk meiïg, ‘en vrolijk zijn.’
‘Vrólijk zijn!’ schamperde zijn vader. Alsof hij dat alleen maar zelf kon. ‘Zo dadelijk vreten ze m'n narcissen op!’
Hij leek voorbarig boos, want de geitjes taalden niet naar de narcissen. ‘Je weet toch, dat ik de pest heb aan geiten op 't gazon.’
Derk, met een rimpel tussen de ogen, en vastbesloten lippen, nam een geitje op en greep moe bij de nek.
‘Kom!’ zei hij. Eva hielp gedienstig het overgeschoten tweetal te vangen, dat elkaar al springend en weg-wippend spotliedjes toezong.
‘Kijk die hoge hakken eens diep in mijn gras ploegen!’ galmde pa Van Hellenduyn.
Eva bevroor, en verloor al haar geiten.
‘Ja, lieverd, je schoenen worden op die manier vuil!’ zei Derk, met een geladen glimlach naar zijn vader. De pijn in zijn ogen was geheel voor haar.
| |
| |
Maar op dat moment stootte meneer Van Hellenduyn een volslagen on-Europese kreet uit. Hij maakte een zeldzame sprong, alsof jaloezie op de vierbenige jeugd hem overmand had, en achter hem stond, star mummelend en onkreukbaar, pa bok.
Derk had het hok niet goed gesloten, toen hij hem de groeten bracht.
‘Wèg!’ zei meneer Van Hellenduyn, met het air van een tovenaar.
Het hielp niets. Pa bok stond als een ducdalf en keek troebel naar zijn nazaten.
‘Derk!’ beval de heer des huizes, en zijn stem trilde van een gevoel, dat Eva niet te realiseren wist, ‘vang dat kreng! En laat ik hem nóóit meer zien!’
‘Ach,’ zei zoonlief, ‘zo erg was 't immers niet!’ en hij ging met argeloze moed naar pa bok toe.
‘Dat was het wel!’ siste meneer Van Hellenduyn en draaide zich koninklijk om. En de verloofden vergaten pa bok, want ze zagen, dat de heer des huizes gelijk had gehad. Midden op zijn zitvlak (waarom spreken de mensen toch altijd van vlak?) bloeide een krijtwitte winkelhaak in de gestreepte pantalon.
Het benam Derk en Eva allebei de spraak. Eigenlijk voelde Eva een licht medelijden met meneer Van Hellenduyn. Want wist ze niet uit eigen ervaring, hoe wankel en zwak de indrukwekkende statigheid is? Er was iets potsierlijk ontroerends in die goudschone, ongeweten winkelhaak.
‘Durf jij 't hem te zeggen?’ fluisterde Derk eindelijk.
Maar toen was 't gelukkig al te laat, de patiënt was al ver weg; want Eva durfde dat niet.
Intussen was pa bok niet blijven staan. Zij vonden hem met de horens in het tennis-gaas; en de kinderen stonden zich bij mama te laven; midden tussen de lelietjes der dalen, terwijl ze met hun staartjes de danslust afreageerden. Toen Derk met pa bok voorbijkwam, mekkerde zijn eega.
‘Ze lacht hem uit,’ verklaarde Derk. Aan dergelijke manlijke kwaad-denkendheid speurde Eva toch de banden des bloeds, die hem aan de ouwe heer verbonden.
Zij verstond moe geit nu wel: ‘Hè, troel!’ zei ze.
Pa bok antwoordde niet. Met opgericht hoofd ging hij in zijn hok terug. -
Op het klassieke thee-uur kwam een stok-oud auto'tje de oprijlaan in stommelen, met het geluid van een stoommachine,
| |
| |
nee, erger - het leek wel, of er een miniatuur paardje verdekt onder de motorkap galoppeerde.
‘Dat zijn de Smoelen,’ verklaarde Derk.
‘Hè, jongen!’ zei zijn moeder - natuurlijk.
Maar het was dan met andere woorden, het echtpaar Bergenaar de Moule, welke laatste woord Frans uitgesproken werd. En aangezien de heer Simon Bergenaar de Moule op kerkelijke intekenlijsten steeds met christelijke eenvoud ‘S. Moule’ tekende, was Derks grapje verklaard.
Eva zag bij de eerste oogopslag, dat het inderdaad smoelen wáren.
Als zij ze op carnaval was tegengekomen, zou ze zich ziek hebben gelachen, wat in de gegeven omstandigheden voorkomen werd door beschaving.
Simon was een lange man met afdruipende punt-schouders en een knijplorgnetje met halve glazen. Om zijn middel had hij een ongepast brede zwartzijden ceintuur en om zijn hals een navenante witte boord met omgeslagen puntjes, waartussen zijn bijzonder levendige adamsappel kunstjes maakte.
Zijn betere helft, die, zij 't ook uiterst langzaam, reageerde op de naam Mária, was net zo horizontaal van lijn als haar eega vertikaal, wat zij wellustig accentueerde door een tactloze bontmantel. Eva vermoedde, dat zij een hoge coiffure huldigde, een soort ‘Kaiserin Augusta’. Maar of ze nu gevochten had, dan wel dat het galopperende auto'tje de glorie van haar niet meer krachtige lokken ondergraven had - de coiffure was ontaard in een ook weer horizontale luifel van ongeloofwaardige afmeting.
Eén ding hadden de Smoelen gemeen, en dat was de onverzadigde blik van hun kraalogen. Het waren nuchtere, dun bewimperde kraalogen, boordevol meedogenloze belangstelling.
Nadat ze in de hall van zwarte overkleren ontdaan waren, traden ze binnen; als in een kerk. ‘Dag lieve mevrouw!’ zei Mária, en ‘Dag lieve mevrouw!’ zei Simon.
Nu verwachtte Eva ze ook allebei ‘dag lieve meneer’ te horen zeggen tegen de ouwe heer Van Hellenduyn, die nog steeds in volle onschuld winkelhaakte - Derk en zij waren te laat binnengekomen. Maar de Smoelen wisten waarschijnlijk reeds, dat meneer Van Hellenduyn niet lief was.
De gastvrouw zei, dat 't enig van de Smoelen was, te komen aanwippen. Eva wist zeker, dat ze zich verheugde op de mooie schaal.
| |
| |
‘Wij vernamen,’ maakte Simon bekend, ‘zulke vréémde dingen, dat we meenden zelf eens te moeten gaan kijken.’
‘Enig,’ vond de gastvrouw, niet uit 't veld geslagen. ‘Bel jij even voor thee, Eva?’
‘Men vertelde ons,’ ging de gast voort, ‘dat Derk eensklaps verloofd naar huis was gekomen!...’
Daar viel een nadenkende stilte op.
Onderwijl was Eva van onder de luifel terdege gekeurd: zou 't díé zijn?!
‘Ja, och, die moderne jongelui...’ lachte pa Van Hellenduyn mateloos joviaal. ‘Men moet ze hun vrijheid gunnen, en zelfs benijden, nietwaar?’
Toen kraakten de gasten allebei in hun zetels. Of 't dan wáár was?
‘Ja, zeker!’ bevestigde mamaatje Van Hellenduyn. ‘Vindt u 't niet heerlijk? Eefje, de schaal, kind. Je vindt 't toch niet naar om me te helpen? Ik zit hier een beetje nauw...’
‘Maar - zonder receptie!’ stokten de Smoelen. Ze wogen Eva zo op 't gezicht - tja, een modern meisje.
Er zou wel iets niet in orde zijn, dat er geen receptie van kwam. Dat las je in hun fatsoenlijke ogen.
‘We zijn wàt blij met Eefje,’ demonstreerde mevrouw Van Hellenduyn en nam met zorg de schaal van haar aan.
‘Ja,’ galmde Derk, meesmuilend.
Maar elke poging tot grappigheid was slechts een lichtzinnige vlucht voor de werkelijkheid: dat men zich verloofd waande zonder receptie! - Het was duidelijk, dat betrokkenen na een dergelijke opvatting tot een oer-vrij huwelijk in staat geacht werden. Hoe kon iemand nog willen lachen, of veronderstellen, gelukkig te zijn, als hij niet op een receptie te kijk had gestaan, als het zaligste marsepeintje voor alle scherpe tongen, als een grazige weide voor alle scheve ogen.
En waar of Eva woonde? In de stad? Oóóó!! Waarschijnlijk verklaarde dat veel.
En of 't waar was, dat ze danste? Nee? Privé-secretaresse?
‘Dat heb ik je toch verteld, Mária,’ zei 't knijp-lorgnetje.
Gunst, Mária dacht beslist gehoord te hebben, dat de juffrouw danste...
‘Alleen voor m'n genoegen, mevrouw,’ zei de juffrouw.
‘Ooo, ik meende... met een màn of zo...’
Ja, maar waarom dan geen receptie?...
Nou ja, misschien begrepen ze 't ook wel...
Meneer Bergenaar de Moule verloor een halve zoute krake- | |
| |
ling zonder het te merken en mevrouw brandde zich aan de thee, dat de luifel ervan wipte.
Meneer zei, dat kleine kinderen groot werden, en mevrouw veronderstelde, dat 't een hele verandering zou zijn.
Ze bleven ruim een half uur; en al die tijd werd pa Van Hellenduyn niet boos. Dat was wel verbazingwekkend, maar misschien toch verklaarbaar?
Slechts aarzelend en na lang wikken en wegen wist het echtpaar Bergenaar de Moule zich van de anderen los te maken. Ze pijnigden zichtbaar hun hersenen, of ze niets vergeten hadden, en o ja: wanneer of de verloofden gingen trouwen?
Toen maakte Derk van de gelegenheid gebruik om zo verregaand verbaasd te zijn, dat 't er dik op lag. Trouwen? Nee, maar!... trouwen - waarom?? Tróúwen!! Hij keek Eva aan en die blikte terug en zei: ‘Verbeeld je!’ En daar moest pa Van Hellenduyn zijn wenkbrauwen weer van rimpelen.
‘We hebben toch beslist horen vertellen -’ begon Mária.
‘Lieve mevrouwtje nog an toe,’ sneed Derk af. ‘Morgen vertellen ze u, dat ik in 't geheim grootvader geworden ben! En ik heb zo'n hekel aan tegenspreken!...’
Dat overrompelde hen. Het grootvaderschap hadden ze in verband met Derk nog zo weinig overwogen, dat ze helemaal vergaten te vragen, waarvoor Derk en Eva dan eigenlijk verloofd waren.
Toen de feestvarkens de visite in hun mantels hielpen, zei Derk nog: ‘Ik hoop van harte, mevrouw, dat de gegevens, die wij u verstrekt hebben, overigens kloppen met wat u van anderen hoorde.’
Zoiets kon hij doodkalm zeggen. Ze lachten er heel beleefd om en klommen daarna, nog steeds nieuwsgierig kijkend, weer in hun badkuip, om de laan uit te dobberen.
Maar bij het inrijhek, midden onder het wuiven, moesten ze opeens opletten, voor welk doel meneer Bergenaar de Moule ging staan achter het stuur. Want buiten het hek hield juist een klein, luxueus hittewagentje in, met een wonderlijk nerveus paardje ervoor, dat meer overdwars danste en nummers weggaf op de achterpoten, dan gewoon liep. In het wagentje, als een overjarige, niet meer levenskrachtige Romeinse wagenrenner, zat een allerliefst dametje met een bizarre zonnehoed op en vreselijk verlegen ogen.
‘Dat is freule Ianshoven,’ vertelde Derk.
Toen haar paardje bij het bordes tot stilstaan gekomen was, fladderde haar schichtige blik langs Derks gezicht en Eva's
| |
| |
japon, en ze zei onthutst: ‘Jullie hebt toch geen receptie?...!’
‘God, nee, freule,’ antwoordde Derk. ‘Ik zou niet weten waarom.’
Hij hielp haar hoffelijk met uitstappen. Juist toen ze haar voet uitstak, moest het hitje zich nodig schudden, zodat de freule in Derks armen wipte alsof 't een vlooienspel was.
‘Neem me niet kwalijk,’ lispelde freule Ianshoven.
‘'t Is een genoegen, freule!’ zei Derk; en daar moest de freule natuurlijk ontzettend van naar de grond kijken. Voor Eva was deze schuchterheid een genot, omdat de hare erdoor slonk. Ze voelde zich, met Derk als ruggesteun, werkelijk een beetje de heldin van het verhaal worden.
‘Ja, ik kom zo maar even,’ vertelde freule Ianshoven, in antwoord op mevrouw Van Hellenduyns enthousiasme over de enige gedachte van eens te komen aanwippen, ‘omdat Klaasje me voor zeker vertelde, dat Derk zich verloofd had, en binnenkort zou gaan trouwen! En ik zei: “Dan had ik toch kaartjes moeten ontvangen, dan was er toch iets van een receptie of zo...” Maar Klaasje was zo positief!...’
Ze zat toen al met een kop thee en een paleisbanketje.
En Klaasje bleek de dienstmaagd te zijn, die het nieuws hartstikke zeker wist van Teuntje.
Teuntje was Eva ook onbekend.
‘Van Teuntje?’ herhaalde Derk.
‘Ja,’ bevestigde freule Ianshoven.
‘Teuntje zou verstandig doen zich bij haar snoepwinkel te houden!’ gromde meneer Van Hellenduyn, zonder te beseffen, hoe weinig vruchtbaar zelfs een snoepwinkel is zonder nieuws.
Maar Eva leek een licht op te gaan: ‘Is dat die zaak, waar wij vanmorgen waren, Derk?’ informeerde ze.
Dat was een misverstand. De familie Reyder van Hellenduyn kocht nooit bij Teuntje, omdat bedoelde dame alleen veterdrop, pepernoten en koffieballetjes verhandelde.
‘Wat een schattige schaal!’ zei freule Ianshoven toen, en stal daarmee het hart van de gastvrouw, voorzover nog aanwezig. Hoewel later uitkwam, dat ze 't porselein bedoeld had... Ja, toen bleek Derk dus tòch verloofd. Maar was dat niet een doodgewone toestand van hem, waarin alleen de partner afwisselde?
‘Dus jullie gaan nog niet trouwen!’ stelde freule Ianshoven vast.
‘Welnee!’ zei Derk.
| |
| |
Op dat ogenblik herinnerde Eva zich een al te luid gepubliceerde bekentenis van haar, de vorige nacht, bij het zeer onstatig verlaten van een fuif; en Derks negatieve antwoord stak haar diep in 't hart.
‘Nog niet dadelijk,’ verbeterde ze dus nadrukkelijk.
Het klonk veel te mysterieus, ze had haar tong wel willen afbijten. Er was echter afleiding genoeg, want eensklaps hoorden ze buiten gegons van een motor, en meteen keek de hit van de freule met wagen en al door de ruiten, zo was hij ontdaan van een arriverende grote zwarte auto, die grint-knetterend tot voor de voordeur gleed.
‘Och, arme Heintje,’ klaagde freule Ianshoven.
Heintje gierde, met de oren in de nek.
‘Geef 'm een krakeling,’ bedacht mevrouw Van Hellenduyn. ‘O, gunst, daar heb je burgemeester Van der Dam en mevrouw! Wat enig, dat ze es komen aanwippen!’ en ze mat de mooie schaal die gaten vertoonde, welke om aanvulling smeekten.
Derk vloog overeind om Heintje gerust te stellen. Eva volgde met de krakeling, die bij de deur nog veranderd werd in een Jan-Hagel, omdat Heintje van zout zo nerveus werd.
In de hall stootten ze op Kees de knecht. Het leven is zo ingewikkeld: natuurlijk konden zij het burgemeestersstel niet aan de knecht overlaten om een paard te troosten. Dus ging Derk handen drukken, en Kees moest Heintje aaien. Eva stond feestelijk bij een en ander, met haar Jan-Hagel.
Het burgemeesters-echtpaar was net wat het zijn moest: hij van een deftige gemoedelijkheid en zij zo kaarsrecht-representatief, alsof ze elke dag met een doorgeknipt lint moest openen, en 's avonds laat in haar nachtjapon nog liefdadigheidsbazars presideerde.
‘Beste Derk,’ zei ze, ‘wij horen zulke aangename geruchten! Bevatten die waarheid?’
Derk stelde Eva aan hen voor.
‘Hóé heet u??’
‘Eva Blombergh,’ herhaalde ze.
‘Blombergh!...’ echo'de mevrouw Van der Dam en keek naar haar burgemeester.
Hij glimlachte met drie gouden tanden, die op een rijtje blonken tussen twee valse en enige grijze en gele eigene.
‘Het werd tijd, dat we eens kwamen,’ zei hij.
Dat vond Eva aardig.
‘Is het waar dat wij onverwachts met een huwelijk verrast zul- | |
| |
len worden?’ informeerde mevrouw Van der Dam.
‘Tot nog toe zijn wij net zo verrast als u,’ verklaarde Derk. Hij scheen zich vaag een gestoorde inmenging bij zo'n vorig antwoord te herinneren en Eva ving een onderzoekende blik.
‘Hé,’ zei de dame, en keek weer naar haar man, die ook nu weer glimlachte, en zei: ‘'t Wordt tijd, dat wij de waarheid eens horen van de betrokkenen zelf!’
In de kamer was het een roerende begroeting, want freule Ianshoven bleek de vriendin van de burgemeesterse te zijn. Bovendien was daar Derks enthousiaste moeder, en zijn vader, die nu eindelijk een waardige pool voor zijn conversatie vond.
Meneer Van der Dam schoot alle pijlen in zijn gesprek af met de boog: ‘Het wordt tijd, dat...’ Zodoende wisten de anderen binnen tien minuten, dat het tijd werd, om weer eens wat jonge vreugde om hen heen te zien, en dat het tijd was voor freule Ianshoven, zich van het hysterische Heintje te ontdoen, omdat 't tijd werd, langzamerhand eens wat meer op de publieke veiligheid te letten.
‘O, Cornelis, hoe kun je zoiets zeggen!’ jammerde freule Ianshoven. ‘Het lieve beest.
Maar Eva had niet de gelegenheid, zich nog verder in ouwe Heintje te verdiepen, die op dat ogenblik gemoedelijk van een bloeiende wilde kers stond te snoepen.
‘Wij hebben vroeger ook een juffrouw Blombergh gekend,’ zei de burgemeesters-vrouw tegen haar. Het woord ‘Blombergh’ leek haar moeite te kosten. ‘Ene Gesina Blombergh.’
‘Dat zal mijn tante zijn,’ antwoordde Eva. De wereld was toch afschuwelijk klein.
‘Ze zal nu ongeveer negenenvijftig zijn,’ zei mevrouw Van der Dam met onweerspreekbare stelligheid.
‘Dat denk ik ook,’ stemde Eva beleefd toe. Over de hoofden heen ving ze een twinkelende blik van Derk. Krankzinnig, dat iemand doorlopend plezier kon hebben!
‘Cornelis,’ zei de burgemeesterse met stemverheffing.
Doch Cornelis beweerde juist, dat het hoog tijd werd om eens af te rekenen met zekere politieke richtingen.
‘Cornelis!’
‘Ja, liefste?’
Zelfs mevrouw Van Hellenduyn beteugelde haar opgewekte babbelarij over schattige jurkjes en bladluis.
‘De juffrouw hier zegt, dat ze een nicht is van Gesina Blombergh..’
| |
| |
‘Ach nee!...’
‘Ja, werkelijk, niet juffrouw?’
‘Ja,’ bevestigde Eva, niet wetend of ze trots moest kijken.
‘Wat is de wereld kléin!’ zei meneer Van der Dam. En Eva dacht ook in zijn stem wrevel te horen. Het leek haar trouwens zeer goed mogelijk, dat tante Gien in jeugdiger dagen wrevel had opgewekt.
‘Maar onze Eva'tje is niet enthousiast over haar tante,’ meende Derk dan ook ter geruststelling te moeten zeggen.
‘Verschil in leeftijd misschien,’ dacht mevrouw Van der Dam pessimistisch. Daarna had ze met Eva niets meer te bepraten. Ze wierp zich geheel op de bladluizen van mamaatje Van Hellenduyn en wist veel wrede en absoluut afdoende methodes om deze fauna te beperken.
Maar ja, als je zo lang over dood en beperking praat, dan gaan de gedachten onwillekeurig naar het tegendeel uit: ‘Derk,’ zei ze dus eensklaps, ‘hebben wij goed begrepen, dat je niet gaat trouwen?’
‘Ja, héél goed, mevrouw,’ prees Derk.
‘Gut, en wij hoorden het zo uiterst zeker vertellen!’
‘Ook van Teuntje?’ onderschepte zijn moeder.
‘O, nee! we komen daar nooit,’ betoogde mevrouw Van der Dam, niet zonder hooghartigheid. ‘Nee, we hoorden het van Geertje van onze tuinman.’
Hier werd het klaarblijkelijk tijd, dat de burgemeester zich erin mengde: ‘En zij wist het van Aatje Broek,’ zei hij.
‘En Aatje Broek,’ voltooide zijn vrouw langzaam en duidelijk, ‘had het jullie zelf vanochtend horen zeggen tegen Gert Petroleum...’
Het dorp! - het dorp was begonnen, op eigen manier belang in de verloofden te stellen. Of was het de normale, afschuwelijke nieuwsgierigheid van een te kleine woonplaats?
‘Nou,’ zei Derk vergenoegd, ‘maar u zult toch zelf wel begrijpen, dat Eefje en ik onze intiemste, grootste plannen niet op zondagmorgen aan de openbare weg staan te vertellen?!’
Maar daarmee kun je zegenlustige bejaarde dames niet overtuigen.
Het lag er dik op, dat Aatje Broek een betrouwbare bron geacht werd.
Zo zaten ze daar maar, terwijl de tuin feest vierde en alle bloemen mekaar toeknikten op het zuchten van een zwoele wind, - terwijl Heintje al een heel gat in de kers had geknabbeld.
Tussen Derks wenkbrauwen was een kleine rimpel gezakt; de
| |
| |
humor leek wat weggesleten.
En daar doemde warempel aan de horizont van het inrijhek een tandem, die met uiterst matige vaart op het huis afkwam. De voorhoede van de tandem bestond uit een overvette meneer, gekleed in een uilebril en een shantung pak met transpiratieplekken.
‘Daar heb je de Bindelaars,’ zei freule Ianshoven.
‘O, wat heerlijk!’ jubelde Derks moeder.
Door het overige gezelschap waarde een half beheerste zucht; men zag zwijgend, doch met grote belangstelling toeee, hoe de nieuw-komenden vlak naast Heintje van de tandem sprongen. Vooral de vrouwelijke Bindelaar maakte daar veel en luidruchtig werk van.
‘Dat ze nu in zo'n grote tuin precies naast Heintje -’ schokte freule Ianshoven.
Heintje sprong met het echtpaar mee, maar had aan één keer niet genoeg. Mevrouw Bindelaar gilde. Heintje gilde veel harder.
Door de open zijdeuren verstond het gezelschap binnen, dat meneer Bindelaar met een schaterlach vermaande: ‘Hou toch je tater, mens! Mot jij dat paard op me anhitse!’
Hij duwde de tandem een eindje verder. Zijn echtgenote, met een been aan elke kant, dribbelde hulpeloos en zeer onbevallig mee.
Het werd een nachtmerrie.
Hoe moeten wij vertellen van het veel te joviale entree der familie Bindelaar, van hun felicitatie ‘an het bruispaar’, van vader Van Hellenduyn, die een daverende mep op de schouder kreeg en van freule Ianshoven, die thee morste door het al te manlijke handenschudden!
‘Was dat uw Heintje, Freule?’ informeerde de heer Bindelaar. ‘Nou, ik weet een goeie vilder, hoor! Die geeft u d'r 'n best duitje voor, en nog 'n lap van z'n eige biefstuk d'rbij - ja, van Heintje, bedoel ik!’
Iedereen was gedesorganiseerd. Er heerste een glimlachende ver wezenheid. Mamaatje Van Hellenduyn kwam in 't geheel niet aan het ‘enige aanwippen’ toe. Alleen Derk stond openlijk te stampen van 't lachen.
‘Kijk 'm blij weze!’ zei mevrouw Bindelaar.
En toen werd de vrolijkheid enigermate algemeen.
De nieuwgekomenen beschikten trouwens over een suggestieve hilariteit welke zo domineerde, dat allen herhaaldelijk dachten, allemaal te lachen, ook als ze elkaar ernstig zagen
| |
| |
blijven.
Maar dit werd ook wel in de hand gewerkt door Derk, die stikte bij de minste mop -: Eva begreep nu langzamerhand wel, dat hij zich uitsluitend vermaakte met de reactie van Bindelaarse humor op deftige aanwezigen.
Mevrouw Bindelaar dronk thee met een overstrekte pink; de nagel werd er bloedeloos van. Meneer zag de mooie schaal en zei tegen Derks moeder: ‘Mens, wat hè, je daar 'n lekker spelletje van gemaakt! 't Ziet eruit als 'n blommetuin. Ik neem d'r twee, hoor! Zoet èn zout!’
Dat zijn eega hem openlijk vermaande: ‘Heb ik je thuis nie genoeg van tevore gegeve?!’ kon niet verhoeden, dat mevrouw Van Hellenduyn licht gaf van vreugde.
En wanneer de verloofden nou gingen trouwen?
Heel gauw, hè? -
Elke ontkenning werd overstemd. Ze konden zich toch niet blauw krijsen, dat ze níét gingen trouwen! Wie weet bovendien, welke ontzettende dingen dit zou hebben uitgelokt.
Het mocht hen niet verbazen, dat 't gesprek toen kort en guitig neerdraaide op ‘kindertjes-krijgen’.
Vooral meneer Bindelaar moest daarbij z'n linkermondhoek in z'n wang trekken, en 't oog aan die kant dichtknijpen.
Dat vond Eva, zonder overmatig braaf te willen schijnen, altijd vrij zinloos. Want als je van kindertjes-krijgen al zulke gezichten moest trekken, wat moet je dan wel bij níét-kindertjes-krijgen?? Op 't laatst kon je wel voor 't hele leven gekke ogen zetten. Tot Derks eer moeten we releveren dat hij toen niet lachte.
‘Laat ze nu eerst maar eens trouwen,’ kwam meneer Van Hellenduyn er tussendoor, met een diep, ontstemd geluid; en eindelijk zagen de anderen dan toch, dat hij weer een beetje uit zijn humeur was. Zelfs de Bindelaars reageerden met pianissimo.
‘Ik zie ze nog niet getrouwd,’ gromde meneer Van Hellenduyn. Daar moest ieder het zijne maar van denken.
Eva geloofde wel, dat freule Ianshoven, uit misschien toch nog innerlijke verlegenheid, vriendelijk wilde trachten, de situatie aangenamer kleur te verlenen. Was ze ietwat opgedraaid, door het luidruchtig bezoek? - Ze glimlachte vrijmoedig naar meneer Van Hellenduyn en zei: ‘Pissimest!...’
Natuurlijk was 't een vergissing: doch het effect was vreselijk. Freule Ianshoven zelf, verpletterd onder 't gewicht van zo'n vies woord (en nog wel tegen een heer!), probeerde te verbe- | |
| |
teren; begon nogeens fout, en verzakte toen in gemompel: ‘pest - eh - ehm - - missi - h - huhm...’
De aanwezige heren toonden zonder uitzondering, dat ze niet op een lijn konden staan met Piet Vis; niemand troostte Freule Ianshoven in haar traanloze, bloedrode verlegenheid.
‘Ha, die freule!’ schalde meneer Bindelaar, ‘schalks tot in de kist!’
Maar terwijl de aangesprokene zich diep gekwetst afwendde, vroeg Derk achteloos, of de dames niet rookten? nee? Hé, wat jammer! 't Leek hem zo'n prettige afwisseling met snoepen.
Mamaatje Van Hellenduyn ging weer met de mooie schaal rond, en Eva vond zichzelf overbogen van Bindelaars rode hoofd: ‘Ken ik wete, dat de freule 't zo nie bedoelt?!’ Hij stiklachte.
Het was ontzettend. Toen om kwart over zes de laatste gast was weggewuifd, bleek meneer Van Hellenduyn zo geladen, dat Eva gewoonweg bang voor hem was. En Derk moest zich absenteren om te lachen.
De eterij verliep op haar tenen. Hoewel men getracteerd werd op kreeftcroquetjes en jonge tuinbonen met gestoofde ham, - hoewel de keukenkrachten zich bovendien hadden uitgesloofd op de meest goddelijke roomstruif, was er nooit akeliger, omzichtiger gegeten.
De heer des Huizes dronk wijn aan tafel, en keek over elk volgend glas heen woester de kring rond. Mevrouw Van Hellenduyn fluisterde.
Toen ze opstonden - Derks moeder druk, haar man dreigend, Derk geforceerd luchtig en Eva met knikkende benen van schichtigheid, dreef er een spookachtige stilte om hen heen.
‘Kom, Eef!’ zei Derk. ‘Laat ik je nou es dat nest tonen -’ en haar bij de hand grijpend, richtte hij zich naar de deur.
Op dat moment barstte zijn vader los. ‘Als jullie maar weten, dat ik hier geen gevrij wens!’ bulderde hij.
‘Kom, kom!’ kalmeerde Derk wijsgerig.
‘Dit huis is niet voor jouw rendez-vous!’ galmde meneer Van Hellenduyn.
En opeens was Derk krijtwit, en stond als een muur voor Eva.
‘Zal jij godverdomme nog aan toe je bek houden!’ siste hij.
Eva duizelde van zulke taal, en kromp in elkaar voor de gespannenheid van zijn gezicht, voor zijn vlammende ogen. ‘Laat me niet één belediging meer van je horen, ouwe!’ beet hij zijn vader toe. ‘Of ik zal je in je eigen huis een lesje leren!’
| |
| |
‘Zóóóóó!’ loeide zijn vader, blijkbaar toch een beetje tot rede gebracht, anders had hij na zo'n brutale mond van zijn zoon tot groter dingen moeten komen. ‘Zóóóóó!’
En toen zwegen ze allebei griezelig lang.
‘Zou je dat durven!’ zei meneer Van Hellenduyn, ten laatste, zeer afgemeten.
‘Wees daarvan overtuigd,’ antwoordde Derk. ‘Mij kun je negéren zoveel als je wilt; maar als je met dergelijke smerige verdenkinkjes aankomt, waarmee je háár beledigt’ - en hij wees zo plotseling achterom op Eva, dat ze zich doodschrok van z'n vinger - ‘dan zal ik je een krakende afleer geven.’
Het was niet te verwachten, dat de tegenpartij hierdoor gekalmeerd zou worden.
‘Verlóófd!’ brulde meneer Van Hellenduyn, opnieuw aangeblazen. ‘Dat noemt zich verlóófd!... En van trouwen willen jullie niks weten! En van mekaar weten jullie nauwelijks iets! En dat komt naar huis met een meisje, waarover nooit tevoren gesproken is!...’
De vrouw des huizes, juist binnenkomende, mengde zich zachtmoedig in 't debat: ‘En Sally dan! Die heeft toch zo vaak over Eva gesproken, schat!’
‘Maar Derk nooit!’ galmde de schat hardleers.
‘Och, màn,’ zei Derk ijzig, ‘krijg een achterpoot!’
En hij draaide zich om en liep de kamer uit, de tuin in.
Zonder zijn gezelschap hield Eva geen halve minuut stand. Pa Van Hellenduyn zag zo paars, dat ze overtuigd was, dat hij op 't punt stond, iets te krijgen, - of het dan een achterpoot moest zijn of wat anders - in elk geval wou ze er niet bij blijven.
Geestloos draafde ze achter Derks gestrekte rug aan, het grint over, het gras door. ‘Dèrk!...’
Hij bleef stilstaan. ‘Wel, Eefje?...’
Er viel zo weinig te zeggen. Ze ontweek z'n blik. ‘Wat verschrikkelijk!’ zei ze tenslotte. Hoewel ze niet de minste huilneiging voelde, had ze zich zelf zo weinig in bedwang, dat ze op haar lippen moest kluiven om 't bibberen te voorkomen.
't Diepste had haar het feit getroffen, dat Derk zó voor haar op de bres was gesprongen. Voor háár!
Wie had zich ooit zo druk om haar gemaakt?
Maar dat zeg je toch niet hardop. -
Toen sloeg Derk een kerelachtige arm om haar schouders.
‘Ja, dat had je misschien niet verwacht!’ zei hij.
En Eva vroeg zich af, hoeveel hij begreep...
Dat hij-zelf erg opgewonden was, bleek intussen uit de snel- | |
| |
heid, waarmee hij door de tuin marcheerde: dat was lang niet gewoon, en op hoge hakken niet bij te houden. Toch moest ze wel, wilde ze dit kleine, hartelijke samenzijn niet in burgerlijke brokjes breken.
‘Die ouwe knar!’ siste Derk. ‘Altijd is er iets met hem! Dat ik niet uit z'n gezichtsveld verdwijn! Dat ik 'm geen opdonder geef!...’
Ach, Eva begreep immers, dat er ook vriendschappelijke momenten waren; en dat altijd de moeder er nog zou zijn - de moeder, waarom deze hele historie, onder 't motto ‘pas op voor Vader’ begonnen was. Deze moeder, die met haar kinderlijk airtje alle Van Hellenduyns aan zich bond en steeds weer aantrok. Als paps kwaad werd, zou mams geen leven hebben. Dus werden er teveel en te zware offers aan paps' humeur gebracht.
‘Ik moest erúít gaan,’ betoogde Derk. ‘Helemaal eruit! Dat zou beter zijn voor mijn werk ook... Dit stomme geklets altijd!...’
Het was duidelijk, dat er hoog water in zijn ziel heerste. ‘Maar dan ben je ook zo verdomd alleen! -’ kefte Derk.
't Ging Eva door merg en been: Derk die zich alleen voelde; net als zij, soms. - Vrolijk, zeldzaam bij-de-handte Derk...
Ze had gemeend, dat mannen (en dan vooral die, welke zo vaak verloofd pleegden te zijn) zich nooit alleen voelden. Maar tja - was al dat verloofd-zijn wellicht niet juist een teken van eenzaamheid?
En toen stapte ze regelrecht, met gezwinde pas, in een molshoop en zwikte door haar enkel.
‘Dat ook nog!’ zei Derk kwaadaardig. Meteen keek hij haar aan: ‘Je doet je toch niet pijn?’ en aan haar vertrokken gezicht ziende, dat ze zich wèl pijn had gedaan, werd hij verschrikkelijk tam. Zijn ogen vielen open in het allerwijdste medelijden, dat een vrouw zich maar kan wensen. Zonder een woord verder te zeggen tilde hij haar op en droeg haar naar een bankje, dat vlakbij de afrastering van de tuin stond.
De voet deed een ogenblik ontzettend zeer. Maar het felle steken verdronk in een wattige gevoelloosheid, alsof het vlees dood was.
Eva werd voorzichtig neergelaten en Derk maakte met grote tederheid haar schoen los, onder de vraag of 't pijn deed.
Ze was niet geraffineerd genoeg om ‘ja’ te zeggen.
‘Maak die kous es los,’ beval Derk. De voet stak weer zo ontzettend, dat ze geen ogenblik aarzelde. Natuurlijk was er niets
| |
| |
bijzonders aan de voet; de enkel was niet eens erg dik, en wou ook niet zwellen. Eva mocht nu eenmaal niet behoren tot de vrouwen, die hun verwonding aangrijpend mochten demonstreren. Maar Derk bleek toch een te wellevend jongmens, om haar blessure te begrinniken. Hij blikte, met een liefkozende hand om de voet (Eva verwachtte elk ogenblik, dat hij haar zool zou kietelen) op, en vroeg heel bezorgd nogmaals of 't ook pijn deed.
Ze had nog aldoor niets geleerd en ontkende weer. Ze voelde zich spiernaakt, met haar voet in z'n hand. De vraag kwam in haar op, waar dat naartoe moest. -
En nog was hun dag niet vol genoeg: ‘Dààg!’ zei een stem, die Eva instinctief wild maakte. ‘Wat zitten jullie gezellig, zo!’
Dat was Mia; die in haar tuin stond, aan de andere kant van de afrastering, met zwarte Lotty.
‘Zo zitten we váák,’ legde Derk uit, met een kinderlijk gelukkig gezicht.
‘Héús?’ twijfelde Mia, en plukte aan het gaas.
Lotty lachte.
‘Ja,’ zei Derk. ‘En als we èrg innig zijn, mag Eefje ook een voet van mij vasthouden. Maar dat is alleen zondags, -’ en toen scheen hij te beseffen, dat 't zondag was - ‘als we alleen zijn...’
‘Krankzinnig...’ zei Mia, met een prop in haar keel.
‘'n Voet,’ herhaalde Derk nadrukkelijk. ‘Da's toch zeker keurig-netjes?? Al m'n andere verloofden dàchten niet aan voeten...’
De vrolijkheid van de tegenpartij klonk uiterst hol.
Maar Eva had weinig tijd om op zulke dingen te letten, want het eiste heel wat beheersing, om nu argeloos en kalm te praten met iemand als Mia, na hun on-conventioneel afscheid, vroeg in de morgen.
Lotty informeerde, of ze pijn had aan de voet. Ze leken wel allemaal verzot op haar pijn.
Eva was dan eindelijk, door de nabijheid van andere vrouwen, voldoende wakker geworden, om dit te bevestigen. ‘Een beetje,’ zei ze. Want als ze overdreef, stond ze misschien voor vreemde consequenties van Derks kant.
‘Wat word jij vaak gedragen,’ verwonderde Mia zich.
En dat maakte natuurlijk gedachten-associaties wakker.
Lotty vroeg, of ze goed waren thuis gekomen.
O, heerlijk. Eva vertelde met openhartige nonchalance, dat ze eerst nog een stuk omgereden hadden.
| |
| |
Ja, dat kon Mia zich best voorstellen.
Eva prees haastig de nachtelijke koelte en het geruis van de bomen, en per ongeluk ook de duisternis.
‘Hoe kon je die bomen horen, als je in de wagen zat,’ zei Lotty scherpzinnig verbaasd.
‘Gunst, er - - we stonden ook wel eens even stil...,’ legde Eva uit. De vlammen lekten toen al weer om haar teint, en ze keek naar Derk. Zijn gezicht doorliep een heel gamma van expressies, waarvan er niet één iets met de ernst des levens had uit te staan.
En daar werden weer associaties uit geboren: er werd verteld, dat ze gauw zouden gaan trouwen.
‘Natuurlijk,’ beaamde Derk. ‘Ik snak ernaar!’
Mia knipte met de ogen en slikte. Ja, maar waarom Eva dan geen ring droeg?
De voet hing vergeten in het gras te bengelen. Eva griezelde bij het idee van insecten op haar blote vel. En nou dat geklets weer over die ring en die trouwpartij en de liefde. Was er geen einde aan de prestaties, die voor driehonderd gulden moesten worden geleverd?
‘Ik kan toch die verlovingsring niet dragen bij het tennissen, of op kantoor!’ bedacht Eva maar gauw.
‘Waarom niet?’ wilde Lotty weten.
‘Dat is te opvallend,’ zei Eva. ‘Dat gáát niet!’
‘O, gunst, hoe ziet 'ie er dan uit?’ vroeg Mia, en Eva proefde haar jaloezie.
Dat gaf vleugelen aan haar armzalig brein. ‘Eén reuze-briljant,’ fantaseerde ze. ‘In 'n smal platina bandje...’
Stilte.
Er viel een nadrukkelijk zwijgen. De bomen ruisten, er zong een vogel... Een van de geitjes mekkerde...
‘Wat jammer, dat je 'm gisteravond niet droeg,’ vond Mia.
‘Ik had niet op een fuif gerekend,’ weerde Eva af.
‘Maar je had 'm toch mee uit de stad kunnen brengen, tegelijk met die andere juwelen en die avondjurk?’ oordeelde haar zoete vijandin.
Eva had de grootste moeite, het hoofd koel te houden.
Derk, tacticus en flinke kerel, maakte een eind aan het verhoor, door haar van de bank te lichten. ‘Zeg nou maar dag tegen de tantes,’ zei hij.
Als mannen wisten, hoeveel beheersing het van een vrouw vergt, opgetild te worden, zouden ze niet zo snel tot dergelijke handelingen overgaan. 't Gaf Eva de sensatie, dat ze overal
| |
| |
tussen z'n armen uitpuilde.
Toen ze weer op geheimpjes-afstand waren, bepleitte Derk een verlengde samenwerking. Eva wilde er onder geen beding van horen. ‘Je kunt toch nog wel eens een week-end terugkomen!’ drong hij aan. Daar moest je weer een man voor zijn. Eva bracht hem met zes woorden op de hoogte van haar noodtoestand, als ze weer bij tante Gien arriveren zou. Hoe die zich met vreugde zou doodschrikken van Eva's uiterlijk en geen pardon vinden voorwat zij noemde ‘moedwillige verminkingen.’ Eva zou voor gek staan in hun straat - - en weer in haar ouwe jurken terug moeten...
Wellicht waren het toch meer dan zes woorden...
‘Maar je bent toch meerderjarig!’ zei Derk.
Kletsica. Meerderjarig bleef je niet, onder het spervuur van een hele straat vol ogen. Het zou ontzettend zijn.
‘Dan moet je nog maar een dag of vijf hier blijven,’ bedacht hij.
‘Dat nóóit!’ antwoordde Eva. Hoewel ze diep in haar hart geen haast had. Maar die gekke vader! En dan Derk zelf!...
‘Je blijft, afgelopen!’ stelde hij vast. ‘Ik zal straks je kleren verstoppen.’
Eva snauwde, dat ze haar kous weer terug wou hebben, want dat ze niet met een bloot been naar binnen gedragen wilde worden. Derk kon haar in een kwaje bui wel voor z'n vader werpen!
De kous was onvindbaar. ‘Een vrouw met zulke kostbare ringen kan best een kous missen,’ wees Derk terecht.
Toen vond Eva de tijd gekomen, om hem erop te wijzen, dat ze in haar recht was om weg te gaan, want dat hij haar nog helemaal niet had betaald!
‘Ach, dat is ook zo,’ stemde hij nonchalant toe. ‘Drie dagen, plus vijf is acht; à driehonderd gulden per stuk - - - dat is vierentwintighonderd gulden, Eva! Dat kun je niet menen, kind! Dat zijn klaplopers-praktijken, schat! Je móét me 'n knipkaart geven tegen verlaagd tarief.’
Maar Eva zei een vreselijk woord, dat ze niet eens dacht te kennen; want ze durfde immers nooit met zo'n bedrag bij tante Gien thuis te komen!
Derk vroeg haar nederig, met oplettende ogen, hem alsjeblíéft niet in de steek te laten. Ach, toe nou, Eef! - Ze mocht vragen wat ze wou! Hij zou haar desnoods vierhonderd per dag geven, als ze maar bleef.
Dat maakte Eva doodzwak. Ze verloor finaal het hoofd, en
| |
| |
zei hardop, dat honderd genoeg was. Nam zich voor, het tussen haar kousen te bewaren, als ze weer thuis was.
En op dàt moment struikelden ze bijna over een oud wijfje, met een allervriendelijkst tandeloos bekje en slimme oogjes.
‘G'naovend, saome,’ zei ze. En bleef staan.
‘Waar kom je opeens vandaan?’ vroeg Derk streng.
‘Van Betsie,’ legde ze uit. ‘Die het me 'n stukkie pannekoek gegeve...’
Betsie was de keukenregentes, en de pannekoek was waarschijnlijk roomstruif.
‘Goa je gauw trauwe, meneer Derk?’ vroeg het vrouwtje op haar beurt, en keek naar zijn armen-vol.
‘Néé!’ kefte Derk. ‘Ik ga nóóit trouwen!’
‘Da's ôk 'n bak,’ verbaasde ze zich. ‘Waffoor bê'je dan verloofd mê die daome?’
‘Omdat ik de pest aan haar heb,’ zei Derk raadselachtig. Het trof haar onmiskenbaar vreemd.
‘Da' za'je lekker vinde om te hore,’ beklaagde ze Eva.
‘Ik vind het muziek,’ antwoordde die. Derk moest maar eens wat terug hebben.
Het oude vrouwtje schudde wel twaalf maal haar hoofd. 't Leek teveel voor haar geweest te zijn.
‘En waarom draog je d'r dan?’ informeerde ze onverzadigd.
‘Dadelijk laat ik ze vàllen!’ vertelde Derk haar in 't geheim.
Maar zij stond toch aan de kant van haar sekse:
‘Pas maar op!’ knikte ze Eva toe.
‘Ik wurg 'm, als 'ie me loslaat,’ zei Eva.
Het was begrijpelijk, dat de ouderdom daarna niet meer goeienaovond saome kon wensen. Ze wendde zich zomaar af en hoofdschudde vijftig meter verder nog.
‘Dat was Teuntje,’ vertelde Derk. En toen hij Eva's blik zag, naar zijn dragende armen, en naar haar eigen naakte been, moest hij zo verschrikkelijk lachen, dat Eva naar huis moest lopen.
|
|