| |
| |
| |
4
Achteraf meende Eva, dat Derk het zo kwaad niet meende. Hij was opgewekt, en beslist te jeugdig voor zijn leeftijd (vijfen-twintig); hij kon niet leven zonder een beetje lawaai. Hij was als een jonge hond, die noodgedwongen ergens op moest bijten, en hiertoe met evenveel enthousiasme een ouwe handschoen gebruikte als een kostbaar boek.
Dat Eva haar eigen persoonlijkheid nu in alle ernst niet het aller-minste van de hele wereld vond - al was ze daar niet ver van af geweest, bij tijden - en door Sally kostbaar was gemaakt, mocht voor Derk geen belemmering zijn, er fiks de tanden in te zetten, en haar staatsie aan rafels te bijten.
Later bekende hij haar zelfs, dat 'ie 't met zeer groot genoegen deed, want wat was er voor types van zijn temperament verrukkelijker dan weerstand?
De avond van die eerste dag gedroeg hij zich voorbeeldig. Zij dineerden met hun vieren. Dat had dan toch iets van het Engelse romannetje: het grote huis, de geel-wit-roze bloeiende tuin met glanzend groene gazons achter de vensters, de charmante zoon, de knecht, die Eva op stille voeten bediende. Doch Eva's polsslag had weinig met een romannetje uit te staan; er hing een leugen tussen hen; de argeloze vriendelijkheid van de moeder en de wenkbrauw-fronsende zwijgzaamheid van de vader maakten haar langzaam maar zeker warm. Ze dronken thee in een antieke salon met een brede erker vol planten. Mevrouw van Hellenduyn vroeg, of de logé piano speelde.
Eva keek naar de prachtige vleugel en dacht aan het zonnetje, dat ze bij tante Gien elke zondag moest laten scheiden, en zei nee. Het was weinig anders dan de waarheid.
Derk lachte met blinkende tanden en half dichtgeknepen ogen - Eva wist toen nog niet, dat hij zo'n beetje gedachtenlezer was - en zette zijn theekopje neer.
‘Moeder verwacht geen klassieken,’ zei hij. ‘Luister, Eefje. Dit is het lievelingslied uit haar jeugd,’ en hij zat met drie grote stappen achter de vleugel.
Hij zong een heel lief Frans liedje, van verlangen naar een ver land met een stille boom boven een laag dak. Derk had een
| |
| |
wonderlijke stem: donker en gevoelig. Je zou bijna zeggen: verlegen. Maar dat was het ook weer niet.
Er schoot een rare klop in Eva's hart en ze móést luisteren. Het was, of ze de bossen zag, en het wuivende korenveld in de verte...
Zij werd verliefd op zijn stem. Zo dwaas was ze, dat ze alle grieven van de middag en haar eerste scherpe indruk en Sally's waarschuwingen ervoor vergat.
Dikwijls dacht ze later aan het Franse liedje, en soms meende ze, op dat moment de ware Derk te hebben leren kennen. Heel vaak daarna echter leek het haar zuivere raddraaierij.
Hoe dan ook: ze was diep ontroerd. Derks tastende, alleraardigste stem ploegde haar gemoed om, tot ze innerlijk totaal aan hobbels en bobbels lag. Misschien was ze rijp voor een ver land en een stille boom en een laag dak. Mogelijk ook waren het slechts de primitieve gevoelens. Zij had niet kunnen vermoeden, dat ze zo snel voor enige man zou capituleren, al liet ze het niet blijken. Ja, had ze eigenlijk zelf alles wel in de gaten? Zo verblind was Eva, dat er een grote rust in haar zonk. Rust, nota bene! Als je je in de buurt van een halfgare vulkaan bevindt!
‘Ik zal altijd van dat liedje houden,’ zei mevrouw Van Hellenduyn kinderlijk.
‘Wie nou niet,’ antwoordde haar zoon, en liet zich weer behaaglijk met zijn thee in een diepe crapaud zakken. Eva kreeg een knipoog over de rand van het kopje. ‘Straks moet ik Eva de tuin eens laten zien,’ bedacht hij nog.
‘Wacht dan niet te lang,’ raadde zijn moeder, ‘anders is het licht weg, en 't is juist zo beeldig, als de zon er nog is.’
Eva begreep niet, wat meneer Van Hellenduyn hieraan te glimlachen vond. Hij leek een ogenblik sprekend op Derk, zoals die haar 's middags in 't bos een zeker aantal seconden voor ogen had gehouden.
Het trof haar snel en onaangenaam. Puur om te vergeten, converseerde ze: ‘Een tuin is altijd mooi. Ik wil 'm ook best in de schemering zien.’ - Doch toen grijnsden de beide Van Hellenduyn-mannen, ieder op hun eigen manier, en ze zweeg verpletterd. Hoe kan iemand ook vergeten, verloofd, en dus verliefd te zijn.
‘De tuin is groot genoeg, dat we allemaal onze zin krijgen,’ stelde Derk gerust. ‘We gaan er bij moeders zonsondergang in wandelen, en daarna komt jouw schemering, en dan míjn avond!’
| |
| |
Eva vond het ordinair, en streefde tegen. ‘Ik wandel nooit bij avond. Ben veel te bang om te vallen.’ Terwijl ze het zei verstarde ze, want je wist niet, hoe Derk het zou opnemen.
‘Ik zal je leiden,’ antwoordde hij.
Eigenlijk herinnerde Eva zich weinig van die wandeling. Ze was verdoofd van alle emoties, niet het minst door de inspanning om haar eigen nieuw decorum te bewaren, want het zat erg los. Alleen wist ze, dat ze op een bank samen hadden zitten bomen - Derk en zij. Er was toen niets bruuts of wilds of zelfs maar geestigs aan hem; slechts een broederlijke vriendelijkheid. Ze vertelde hem van haar vader en tante Gien en het kantoor. 't Was een kleurloos verhaal naast zijn bonte belevenissen in binnen- en buitenland. Of was zijn vertelstijl zo rijk getint?
Het enige, wat Eva echt graag had willen horen, kwam ze niet te weten: waar hij in de nacht van maandag op dinsdag was geweest. Het ging haar niet aan. Natuurlijk niet. Maar ze had er plotseling belangstelling voor.
Overigens ontbrak het niet aan afleiding, waarvan Derk ruimschoots gebruik maakte. De nachtegaal zong, en ergens sjirpte een krekel. Dat scheen niet zo te horen, om die tijd: het werd haar als bijzonderheid meegedeeld. Maar ze was verloren in de suizende zwijgzaamheid van het groene hout, in de stilstaande bloemen, - in dat hele, plotseling waargeworden sprookje van een grote tuin. Het was een heerlijke avond. Een hoog geitestemmetje mekkerde - dat was een lammetje, vertelde Derk haar. Mocht ze de volgende dag zien.
Toen Derk en Eva naar de verlichte vensters, die achter bomen en heesters lokten, terug wandelden, gaf hij haar een arm: ‘Kom hier, Eva. Ik wil niet hebben, dat je over de grond keilt. 't Is hier boordevol boomstronken.’
Eva vond het aardig.
Derk vroeg haar, of ze hem eventueel nog langer kon helpen, als het nodig zou blijken. Daarbij roerde hij het financiële vraagstuk niet aan, en zij vergat het glad.
‘Goed,’ zei Eva. Omdat ze niet méér wilde zeggen, in de toch nog wrange herinnering aan het avontuur in 't bos.
Bij hun binnenkomen heerste er in de antieke salon met de erker, ondanks rozig schemerlicht en een zingende theeketel, een opvallende spanning.
Derks moeder zat met een pruilgezicht in een weekblad te lezen en pa Van Hellenduyn stond voor een schilderij, alsof hij in een boosaardige drentel was blijven steken.
| |
| |
‘Kijk es op de klok!’ zei hij, met een stem als Donar.
‘Ja,’ gaf Derk blijmoedig toe. ‘Die is tien minuten achter.’
Hiervan moest zijn vader met een sleutelbos in zijn zak rinkelen, en strak naar het torentje op het schilderij staren.
Derk en Eva gingen vreselijk quasi-gewoon zitten.
De vrouw des huizes legde haar weekblad terzijde en vroeg fluisterend of ze nog thee wilden.
Het is onbegrijpelijk, waarom vrouwen van boze mannen altijd fluisteren, want dat irriteert nog veel meer. Het slechte humeur denkt steevast, ergens buiten te worden gehouden.
‘Het is kwart over tienen,’ galmde pa Van Hellenduyn, voor zijn schilderij.
Eva verdacht het torentje, hem een tip gegeven te hebben, hoewel het een misselijk vaag torentje was.
De vrouw des huizes morste suiker en fronste haar keurige wenkbrauwstreepjes.
De trekpot deed zijn plicht met choquant geluid, in de zware stilte.
‘Melk?’ fluisterde mevrouw Van Hellenduyn.
‘Het is kwart over tien!’ herhaalde haar eega, niet in 't minst afgekoeld door gebrek aan succes. ‘Wat hebben jullie daarop te zeggen?’
‘Nou, 't blijft toch niet aldoor kwart over tien,’ vond Derk praktisch. ‘We zitten hier al vijf minuten!’
Toen verloochende meneer Van Hellenduyn het schilderij en draaide zich bliksemsnel om. Er barstte een lichtelijk bommetje: ze hadden er al veel langer moeten zitten! Of ze niet wisten, dat ze àn-der-half uur in de tuin waren geweest?
‘Hemel, zo'n grote tuin immers!’ wierp Derk ertussen.
‘Hou je mond!’ baste zijn vader, ‘ik wens niet, dat jij anderhalf uur zit te vrijen in mijn tuin!’
‘Ik kan toch niet in een andermans tuin gaan zitten vrijen!’ klaagde Derk schaamteloos.
Het was ontzettend pijnlijk. Eva durfde niemand aan te kijken, en roerde met ijsvingers haar theelepeltje rond.
‘Anderhalf uur,’ rommelde de donder nog na. ‘Alléén...!’
‘Volgende keer mag je mee,’ beloofde Derk.
Dat had een totaal verkeerde invloed op zijn vader, die opnieuw begon te bruisen. Jaja. Derk was een onopgevoede vlegel. Dat kwam maar thuis, en sprak van ‘mijn verloofde’, zonder dat de ouders ergens van wisten.
‘Pas op, als je Eva beledigt,’ zei Derk, opeens koud en scherp. ‘Ze is gast in je huis, vergeet dat niet.’
| |
| |
‘Ik heb haar niet -’ bulderde de ongetemde vader.
Maar meteen en voor het eerst mengde zijn vrouw zich in het dispuut: ‘Hè, troel!’ zei ze, met een onnavolgbaar gezicht van gekwetste onschuld.
Troel. Wie zou er ooit aan gedacht hebben, een kwaadaardige dikbuikige ouwe heer van bijna twee meter lengte ‘troel’ te noemen.
Er viel een absurde stilte.
Eva kon zich naderhand niet herinneren, hoe ze uit die kamer was weggekomen. Op de een of andere manier forceerde Derk haar ‘welterusten’ te stamelen, en bracht haar naar haar kamer. Op de laatste tree, boven aan de trap in het stille, wijde huis, ging Derk zitten, met opgetrokken knieën, en een hand onder 't hoofd: het klassieke toonbeeld van mismoedigheid. Zijn ogen waren poelen van zorg en vreugdeloze sleur.
‘Zo gaat het nu altijd!’ zei hij zacht.
En terwijl Eva neerkeek op zijn gebogen nek, smolt er iets in haar; ze veronderstelde, dat 't de meisjesachtige zwakte was. Ze voelde zich veel ouder dan hij, en sterk genoeg om de hele wereld te temmen.
Ze ging een tree lager zitten en troostte: ‘Trekje d'r maar niks van aan!’ en klopte hem bemoedigend op zijn schoen.
‘Zo gaat 't nou àltijd!’ herhaalde Derk, en zuchtte stormachtig.
‘Kunnen we morgen niet weggaan,’ stelde Eva voor. Want ze meende nu wel te weten dat ze niet welkom was.
‘Nee,’ antwoordde haar verloofde halsstarrig, ‘dat kunnen we níét. Mia moet ter plaatse bestreden worden. Dat begrijp je toch wel? Als ik hier wegga, is de boel zó weer in onstuur. Je laat me toch niet in de steek?!’
Zo verongelijkt, alsof ze dat had beweerd.
‘Verbeeld je!’ zei Eva; veel te hartelijk.
Daar scheen Derk voldoende van op te knappen. ‘Gelukkig dat ik jou hier heb,’ zuchtte hij. Hoe lang kenden ze elkaar? Was het al tien uren? - ‘En moeder!...’ Ach, ze voelde zich een reuzin. En ze had hem een kus durven geven, buiten enige dwang. Haar hart was uit zeilen, op een meer van hemelsblauwe vertedering.
En bij het naar-bed-gaan vond ze op haar kamer een vaas met de rozen, die ze 's middags had gekregen. De bloemen geurden veel te sterk voor een slaapkamer. Ze telde ze: drie-en-twintig.
En in de hele tuin heeft ze nooit één boomstronk gevonden.
| |
| |
Derk zette haar de volgende ochtend in de stad af bij Sally. Toen Eva, na vierentwintig uur, weer in het bekende halletje stond, voelde ze zich jaren ouder, en dat kwam heus niet van alle bloeiende bomen en dansende lammetjes, die ze had gezien.
Het bleek niet alleen van binnen te zitten. Na een gretig interview van Sally's kant aangaande het vraagstuk Germsen, zei ze zonder de minste overgang: ‘Lieve kind wat is er verder met jóú gebeurd? Je bent zo strak en teruggetrokken!’
Eva voelde zich ergerlijk te kijk en antwoordde: ‘Niets.’
Maar dat was niet Sally's stijl. ‘Sta me niet te beklessen,’ vermaande ze. ‘Is Derk onbehoorlijk geweest?’
De bevestiging ontviel Eva buiten haar wil. Sally moest 't al in haar ogen hebben gezien.
Half fluisterend, met opgetrokken wenkbrauwen, schoot Sally haar vraag af: ‘Wat heeft 'ie gedaan?...’
Eva wist niet, wat Sally wel verwachtte; ze keek beslist uitgestreken, toen Eva zei, dat Derk haar had gekust. Eigenlijk leek het wel of Sally 't een succes vond. Maar ze was toch te zeer een vrouw, om niet te snappen, dat Eva met dergelijke experimenten boven haar toeren draaide.
‘'t Monster!’ zei ze.
Dat vond Eva heel fatsoenlijk van haar, want ze moest tenslotte kiezen tussen broer en vriendin.
‘'t Monster!’ herhaalde Sally, toen ze zag dat Eva ervan opvrolijkte. ‘Ik zal hem straks tot de orde roepen.’
Toen reden ze in gepaste haast naar de klerenwinkel, want Derk had gezegd, dat hij zich daar na drie kwartier zou melden, en volgens Sally moet je in een modezaak altijd eerder zijn dan een man.
Misschien had ze deze theorie wel van Derk zelf, want bij hun binnenkomst zat hij al op een verguld tabouretje, gewoonweg te pronk tussen al die verkoop-juffrouwen.
‘Je bent veel te vroeg,’ zei Sally.
‘Ik ben nooit te laat,’ repliceerde haar broer. Hij rook lont, dat was duidelijk. De twee meisjes werden eerst onderzoekend bekeken, en daarna kreeg Eva een allerolijkst knipoogje: ‘Je kijkt zo opgelucht, alsof je gebiecht hebt, Eva!’
Sally, aan het begin van een technisch gesprek met een juffrouw, onderbrak iedereen: ‘Dat hééft ze ook! Durf je nog tegen haar te práten?’ wat afschuwelijk overdreven was.
Eva vreesde op die manier een hysterische indruk te maken, en suste 't gesprek. Maar dat sussen kwam regelrecht op haar
| |
| |
verloofde neer, want Sally had zich alweer in de juffrouw verdiept.
Derk trok Eva naast zich op een ander tabouretje, en klaagde: ‘Ik heb toch niks ergs gedaan, Eef!’
Ach, God, ze had geen raffinement genoeg. Hoe kon ze zeggen van wèl?? Mannen van Derks temperament werden trouwens dolgraag voor wildebrassen aangezien, zelfs in hun kalmste ogenblikken.
‘Ik ben nog nooit gekust,’ antwoordde Eva. ‘En ik kan ook niet zo snedig en coquet blijven doen.’
‘Daar gaat ze van janken, als 'n hond bij een orgel,’ interrumpeerde Sally, terwijl de juffrouw ernstig wachtte.
Eva kreeg het heet, want ze meende stellig, dat ze heel zacht hadden gesproken.
‘Maar,’ zei Derk, met wijd opengesperde ogen, ‘je was helemaal niet snedig of coquet...’ Om zijn kaken trok echter zo'n beweging, alsof ergens een lachbui te wachten stond.
Sprakeloos haalde Eva de schouders op. En toen legde Derk opeens een grote, stevige knuist over haar glacé's en vervolgde hartelijk: ‘Kom, Eva. Alleen vanavond nog. Als we samen zijn, zullen we als goeie kameraden bomen, hè? En morgenochtend kun je fijn uitslapen, en de hele dag met bengelende armen en benen in een hangmat te pronk liggen...’
Daarna moest ze met de juffrouw in een paskamertje, en Sally occupeerde zich, te laat naar Eva's oordeel, met haar diplomatieke broer.
Het dient gezegd, dat Derk niet schriel was. Eva kreeg een ongelooflijk sjieke japon voor het fuifje. Bronskleurige kant met een purperen onderjapon.
Sally zorgde dat ze nog een stel ondergoed kreeg, en andere kousen en schoenen, en een grappige mantel bij haar japon.
Ze liet Eva's haar nog eens door monsieur François kammen, met een kam, die in een of andere vloeistof werd gedoopt: direct weer droog. 't Haar glom als goud, en 't kammen kostte maar vijf gulden.
‘En nou nog wat juwelen-rommel,’ zei Sally.
Het mocht niet baten, dat Derk zijn wenkbrauwen optrok en Eva stotterde. Ze kreeg een verrukkelijke ring met één briljant in een ster van amethystjes, en een brede gouden armband, en een paar lange oorhangers met briljantjes en amethysten.
Ze schaamde zich dood en zag de goede zaak totaal voorbij. Derk was ook niet zo stralend, als van een minnaar verwacht
| |
| |
moest worden. Onder Sally's invloed bracht hij het echter niet tot woorden.
‘Leef toch niet zo zwaar!’ vermaande Sally. ‘Die dingen doe je met winst in het pandhuis!’
Ja, Eva kreeg een heel nieuwe blik op het elegante leven van rijke mensen.
Ze lunchten gezamenlijk, waarna Sally tante Gien ging inlichten; dat Eva misschien een paar dagen langer wegbleef, omdat het bij hen thuis zo'n drukte was.
Zelf kon Eva zich bij tante Gien niet wagen, wilde ze niet ontijdig de lont in het fatsoen gooien.
Ze reden terug door hetzelfde bos van de vorige dag. Dat vond Eva onfijngevoelig, maar Derk beweerde, dat hij geen ander bos wist te vinden.
Vlak bij het smalle laantje stopte hij, om een sigaret op te steken. Eva, stram als bordpapier van pure onverwachtheid, kreeg alleen maar een twinkelend knipoogje. Daar bleek hij over het algemeen niet karig mee te zijn.
‘Ik heb hier eens met een meisje gereden,’ vertelde Derk, ‘dat zomaar een doos bonbons 't bos ingooide!’ Hij schakelde dromerig over.
‘Hij was léég!’ zei Eva, onbeheerst.
‘Nee, nee,’ antwoordde Derk, ‘díé was toen vol; ik weet 't zeker!’
Maar hun conversatie, die toch weer in flirt ontaardde en harerzijds hoofdzakelijk bestond uit blozen en vóór zich kijken, werd onderbroken door de komst van een tegenligger om de hoek van de weg: een boer op een platte wagen.
‘Hé, dag Perel!’ riep Derk, en stopte nog eens.
Perel, een landelijk persoon in pilo, tikte aan zijn pet en begon te stralen. Zelden had Eva een gezicht zo zien ophelderen. ‘Dag meneer,’ zei hij, en zelfs 't paard knikte.
‘Hoe is 't met de vrouw, Perel,’ vroeg Derk.
‘O, da's lange nie gek,’ meldde Perel en glimlachte met veel zon-verbrande rimpeltjes. ‘'t Is best in orde gekomme!’
‘Perel heeft een zoon gekregen,’ legde Derk haar uit, met zulke toegenegen ogen, alsof hij die zoon daar bezorgd had in een doos met een lint erom en ‘Napolitains’ erop. En tegen de man op de bok vervolgde hij: ‘Dit is m'n verloofde, Perel!’
‘Zó!...’ zei Perel, vol ongekunstelde verbazing, en hij trok zijn voorhoofd in rimpels, die alles mochten betekenen.
‘Hoe is 't thuis,’ informeerde Derk, onverzadigbaar van gegevens betreffende de Perelse groei en bloei.
| |
| |
‘Lang nie gek,’ meldde de trotse vader. Verwachtte hij zelf ergens iets geks?
‘Gelukkig maar,’ vond Derk wijsgerig.
‘Krek,’ beaamde Perel, en woei met de zweep over het paard, voor de vliegen. Ze zwegen toen alle drie even, en daar moest het paard vreselijk van hinniken.
‘We hebben 'm Jan-Derk genoemd,’ zei Perel langs zijn neus weg.
‘O, wat verdomd aardig, Perel!’ antwoordde Derk. ‘Dat vind ik verrekt lollig van je!’
Zag Eva hem met de ogen knipperen? In elk geval werd de kleur van zijn wangen éven dieper. Dus dit was zijn zwakke plek. IJdelheid? -
Het paard snorkte, en keek ongeduldig om naar zijn eigen achterpoten.
‘Als hij gedoopt wordt, moet je 't me laten weten!’ zei Derk, en trapte de starter in.
‘'s Goed,’ stemde Perel genadig toe. Maar zijn gezicht moest toch nog even helemaal in rimpeltjes trekken, alsof hij een ontembaar binnenpretje had, voor het de effen afscheids-plooi bereikte.
‘De groeten,’ zei Derk.
Ze hoorden niet meer precies, wat Perel antwoordde, door de motor, welke even kracht zette. In elk geval bewoog hij zijn hele gezicht met weer dat stralende kijken, en Eva incasseerde twee tikjes aan de pet met 'n geruststellend knikje.
Over Perel plus vrouw en kind kreeg ze nochtans verder héél weinig te horen. Het leek haar, in dat dubieuze bos, juist zo'n goed, onpersoonlijk onderwerp voor discours.
Derk beweerde Perel te kennen, en diens vrouw ook.
Het kind was ook een klein beetje van hèm, zei hij; met een gezicht als een Kerst-engel. En of Eva ook van kleine kinderen hield?
‘Dat gaat wel,’ antwoordde Eva, vreselijk geretireerd, want ze verwachtte een of andere dubbelzinnige repliek.
‘'t Is zulk lollig goedje,’ zei Derk warm.
Ze kon geen touw aan hem vastknopen. Overigens waren ze verder de beste kameraden. Doordat Eva nu wat meer aan hem gewend was, kon ze haar aandacht aan de omgeving besteden, en het feit, dat ze een oud mannetje met een kruiwagen achterop reden, bracht Derk tot verhalen over de inwoners van het dorp. Het mannetje heette Piet Vis, en in zijn jeugd was hij ongenaakbaar voor vrouwen geweest ‘net als
| |
| |
ik,’ zei Derk. En toeterde voor een paar kippen, die van de gelegenheid nu er een auto met tachtig kilometer vaart kwam aanstormen, gebruik maakten, stuipachtig de weg over te steken, waar anders niets aan was.
Piet Vis had op een dag een meisje ontmoet dat nadrukkelijk verliefd op hem werd. Het was een erg verlegen meisje. Als zijn naam genoemd werd, kreeg ze de roodst denkbare kleur en verzonk in zwijgzame eerlijkheid. Het hele dorp had al gauw door, wat er aan de hand was, en op een keer, dat het schuchtere meisje bij een vriendin op bezoek kwam, zat daar Piet Vis.
Het was puur toeval. Doch de ondeugende vriendin zei: ‘Meid, wat tref jij 't! Kom gauw binne! Piet Vis is 't!’ En toen stond het meisje natuurlijk als een paal - ‘vrouwen doen altijd anders, dan je zou denken,’ zei Derk - en ze stamelde bleek, in haar verbouwereerdheid de beginletters verwarrend: ‘Viet P --’
Een broer van de vriendin had het vreselijke woord brullend van 't lachen voltooid. Piet Vis was woest geworden en het meisje barstte in tranen uit. Ze huilde als een dakgoot, volgens Derk. En aangezien niemand medelijden had met een van beiden, had Piet Vis toen dat meisje getroost. ‘En nou is 'ie al veertig jaar met haar getrouwd,’ besloot Derk bedrukt. En dan had je ook een gescheiden vrouw in het dorp: de café-houdster van de ‘Zwarte Hen’. Oorspronkelijk was ze heel gelukkig getrouwd, maar er sloop ruzie in de zoete echt.
Eerst was het lollig, omdat ruzie toch weer bijgelegd moest worden. Knelis, de man van de Zwarte Hen, sleurde zijn eega wel eens aan haar stijfgevlochten lokken door de gelagkamer, maar dat gebeurde toch alleen, als ze hem met een bierpul geraakt had. En raken kon ze 'm slechts, indien hij dronken was. En dronken was hij alleen, als ze 'm flink afgesnauwd had. En afsnauwen deed zij maar een heel enkele maal: wanneer hij te weinig geld gaf. En te weinig geld gaf hij slechts als zij teveel uitgegeven had. En teveel geld gaf die flinke vrouw alleen maar uit, als ze iets heel moois zag.
‘Dat zal niet dikwijls geweest zijn,’ bedacht Eva.
‘Iedere dag,’ zei Derk somber.
Ja, dan was het te begrijpen, dat ze gescheiden waren. Maar Derk vond dat helemaal niet te begrijpen. ‘De liefde is zoiets ráádselachtigs!’ hoofdschudde hij: ‘Ik moet er niet aan denken!’ Eva vond het haar goed recht, hierop enig zwijgen te bewaren.
|
|