| |
| |
| |
VI.
Mijnheer Daenen wenschte in 't middelbaar onderwijs benoemd te worden.
- Dat is hier geen leven! had hij honderdmaal gezeid. Kleeren en brood, ik wil zeggen, slechte kleeren en slecht brood, meer win ik in Helseghem niet.
Gelukkig dat de meester nog al iets meegebracht had van zijn ouders, maar ook dàt leek spoedig uitgeput.
De overgang van het lager tot het middelbaar onderwijs leverde groote bezwaren op, omdat M. Daenen het diploma van regent niet bezat. Met veel voorspraak en veel volharding zou hij dien struikelsteen misschien tòch wel uit den weg kunnen ruimen, - misschien!
Te Hasselt, dicht bij zijn geboortedorp, viel een plaats open. Dàt was de zaak.
- Als ik nu maar niet verraden word! riep hij dadelijk uit, daar hij vreesde dat zijn liberale overtuiging hem kon schaden.
Want ja, hij wàs een liberaal en om het goede pastoorken het lint vóór de oogen te strijken, had
| |
| |
hij altijd comedie gespeeld: maar zelden had hij een dag voorbij laten gaan zonder de mis of het lof bij te wonen.
Daar de volksvertegenwoordigers van de streek, te recht of ten onrechte, den naam hadden, dat zij in de achting van den toenmaligen minister van openbaar onderwijs niet heel hoog aangeschreven stonden, reed M. Daenen onmiddellijk naar den senator van Sonnebeek, een bezoek dat wel door tien andere zou gevolgd zijn.
De graaf schonk hem hoop en bewees hem ook weldra, dat hij voor hem gewerkt had.
Doch op een zekeren dag wenkte de minister den Heer Senator naderbij en zeide hem à brûle pourpoint:
- Weet ge wel, dat uw beschermeling een geus is?
- Zòo heeft hij zich ten mijnent althans niet voorgedaan. Ten stelligste heeft hij mij verzekerd, dat hij en zijn vader altijd voor de katholieke partij gestemd hebben.
- Daar: wil dien brief eens even doorloopen, - het werk van een concurrent wellicht.
- Heer Minister, ik kan de zaak dadelijk klaar spinnen, zoo gij wilt. Mijn aalmoezenier is precies geboortig van Helseghem, het dorp dat M. Daenen bewoont, en alle veertien dagen keert hij er naar terug, om er zijn ouders en zijn broeder te gaan bezoeken. Na drie dagen zal ik u den uitslag van mijn enkwest melden.
- Entendu.
| |
| |
...Jasper zat te droomen in zijn bureau, terwijl hij, met de pen achter 't oor en de roode dienstmuts in den nek, aan zijn mooi-donkeren knevel draaide en de blikken, over de kiemende bloemperken van het station heen, - Trombone had eenige zaden voor hem gekregen op het Olmenhof, niet heel veel echter, - naar de zatgroene Demerbeemden liet dwalen, die hun heerlijk-rijk en malschgroen fluweel vóór zijn venster ontrolden en waarin de rilde populieren bijna zoo talrijk waren als de hooge, harde halmen op het waaiend roggeveld.
Toekomenden Zondag zou hij tot aan den rand van de heide wandelen, tot aan de roodbruine kronkelbeek, waar, rond dezen tijd van het jaar, - het was in het begin van Mei, - altijd de blauwe bliksem van een vluggen ijsvogel boven het watervlak kerwidderde, en waar, in den heeten namiddag, achter haag en struik, de allervreemdste geuren door de delling walmden. Daar zou hij de grauwe houtduif met stokjes weg en weer zien dragen, vroolijk vleugelflappend, en hij zou den groengerokten en roodgemutsten specht zenuwachtig schril boven zijn kop hooren henniken, terwijl op het naburige kasteel van Bremmendonck de viertonige beiaard zijn zilverklare droppelmuziek door de boomen zou gieten.
Daar zou hij zich ergens in het hoogstammige gras neervlijen, met een madeliefje of een boterbloempje spelen, voor een poosje aan dood noch duivel meer denken, aan flamingantisme noch muziek,
| |
| |
aan Van Lennep noch Stijn Streuvels, het allerminst aan de drie kakelzieke, nukkig-domme meiden uit de bakkerij; en ook al niet te veel aan de venijnige woorden van den zwarten Hein, die hem op een zekeren avond, na een drietal pinten van hem gedronken te hebben, zeeverend en tergend had toegeroepen:
- De socialisten komen tòch, M. Swinnen! Waar werklieden zijn, zijn ook socialisten! Omspan heel Limburg met een metalen net, zoo gij wilt: de socialisten zullen door de gaatjes kruipen!
Misschien zou hij tot aan het eerste leemen herbergsken op de lieve heide wandelen, die hij van uit het bureau ontwaren kon als een schemering van gouden duinen en gouden vijverplassen in een gouden vergezicht.
Een dof gedommel deed de ruiten zachtjes daveren.
Dadelijk greep hij naar een bundel papieren, waarmee hij, na aan zijn muts getrokken te hebben, op zijn korte kegeltjes naar buiten liep.
De trein van Tongeren rokkerwielde tusschen de bloembedden binnen. Zijn lijvige Heerbroeder, - de ongeluksvogel! - beurde den steenrooden kop, met den flikkerzieken goudbril, door een raam van de tweede klas, kwam op de knarsende sintelbaan gesprongen, gaf Jasper een stevigen handdruk en zeide hem geheimzinnig, dat hij hem op staanden voet verlangde te spreken.
- Subiet, was het antwoord. Huit-cent-Septantedeux, partez!
| |
| |
De zware kucher vloog dampend de beemden in en.... weg.
- Kom binnen, noodde Jasper; hier in het bureau. De chef is afwezig, - naar zijn dokter in Luik.
- Zoo dat ons niemand hooren kan?
- Geen mensch.
Zoodra zij gezeten waren en een sigaar hadden doen opvlammen, - de professor had er van een nieuw merk op zak, - begon het doel van zijn bezoek duidelijk te worden.
- Luister. Ik kom u ondervragen nopens de de candidatuur van M. Daenen. Ik hoef er niet op aan te dringen, dat ge mij de waarheid zeggen moet, de zuivere waarheid, niets anders dan de waarheid. Hoeveel wint M. Daenen?
- Hoeveel hij wint? Met de avondschool, waarin hij nu òok mag onderwijzen, misschien 1200 fr.
- En heeft hij kinderen?
- Drie.
- Drie?... Maar zijn vrouw heeft misschien nog al wat meegebracht?
- Daar zal weinig op te boffen vallen.
- Zoo? Ik meende dat de bakker....
- Veel geschreeuw en weinig wol. Misschien wint de oude wel wat kluiten, maar hij laat ze niet los!
- Als dat zòo is, dan kent de meester wellicht meer armoe dan weelde.
- Dat kan wel.
- Te Hasselt zou hij 1600 fr. fixe hebben; plus
| |
| |
250 fr. boni; plus een 300 fr. voor bijzondere lessen; plus....
De milde priester ‘pluste’ er nog eenige honderden bij en terwijl hij, achterover geleund, een zwerm mooie rookpluimen in de hoogte blies, bleef hij zich een oogenblik, eer hij zijn ondervraging voortzette, inhouden.
Daarna deed hij Jasper, die de knoopen in den dennen vloer scheen te tellen, opkijken, staarde hem in 't wit van zijn oogen en herbegon:
- Volgaarne zou de heer baron hem helpen benoemen. ‘Liever M. Daenen dan een ander!’ zegt hij. Maar gij weet, Jasper, dat de heeren tegenwoordig niet voorzichtig genoeg kunnen zijn: zij kennen het leven van hun candidaten niet. Wij hebben maar zeven stemmen meerderheid meer in 't Parlement, niet waar? en wij moeten mannen benoemen, ziet ge? op wie wij staat kunnen maken, mannen die paalvast zijn. Welnu, Jasper, gij moet mij hier zeggen, mij met de hand op het hart zeggen, wàt M. Daenen is: katholiek of liberaal?
Eer Jasper den tijd had om te antwoorden, werd er door één van de spoorwegbedienden op de glazen deur getikt en het schrijverken moest mee naar het magazijn, om een kist te helpen wegen, die onmiddellijk diende te vertrekken.
- Een oogenblik, vroeg hij.
Terwijl hij de gewichten op de bascule zette, dacht hij bij zich zelven, dat hem nu een gelegenheid geboden werd... om zich te wreken! Hij
| |
| |
had het lot van Daenen en dat van zijn hoogmoedige vrouw in handen! Van zijn uitspraak zou hun geluk of hun ongeluk afhangen!
En hij herdacht, met zenuwachtig wribbelende lippen, al de laffe, onverdiende vernederingen, die hij, jaren lang, in den rammelenden winkel van den bakker had verduurd. Al de leelijke namen, die de gemeene, gichelzieke deernen hem gegeven hadden, - tob, souche, andouille, bourgogneflesch, - schetterden hem tergend in de ooren.
Nog onlangs had Madame Daenen gesmaald:
- Nu loopt de sukkelaar weer de Kempen in. Wat mag dàt beteekenen? Zou hij dàar nu iemand opgespeurd hebben? Een zandluis misschien?... Een heidistel?...
- O, die kanalje! beet Jasper.
Gewis had zij zich nooit ingebeeld, dat zij eensdaags de edelmoedige hulp van den armen pennelikker noodig hebben zou, om vooruit te geraken in de wereld.
Met een nijdigen spotlach op het gelaat, zag hij de beelden van de drie verwaande deernen vóór zich opdoemen: de oudste met haar dikke vleeschlip en de bloedroode vegen op haar wangen, grof, baloorig, dom; - de tweede met haar eirond, verneukeld kopken, veel kleiner dan de andere, driftig, bebberziek, een pakje radijzen op haar zondagshoed; - de derde, de non, de verfranschte non, de geblankette non, hoogopgeschoten, sterk ingeriemd, une taille de guèpe, - 's Keizers kat is haar nicht.
| |
| |
- Wacht maar! Ik zal u dezen keer hebben! knarsetandde het ventje, en het zag in een zwaren, bollen koperlantaarn, dat zijn oogen vreeselijkwilde vlammen schoten.
- Loontje komt om zijn boontje! vonniste hij verder, en schaterlachend sloeg hij zich met de platte hand op zijn korte dij.
Dat de hulponderwijzer in den grond een liberaal was, een verstokte liberaal, dat hoefde door niemand betwijfeld te worden. Vóór heeren en priesters kan een mensch de drijfveren van zijn daden verborgen houden, niet voor jonge, levensblijde gezellen, die elkaar bijna dagelijks aan den biljart ontmoeten. Ter gelegenheid van bedevaarten, verkiezingen, gesprekken over opvoeding en scholen, over romans en tooneelstukken, had Daenen zich meer dan ééns woorden laten ontsnappen, die het oude spreekwoord gelijk kwamen geven:
- Waar het hart van vol is, daar vloeit de mond van over.
Een gebaar, een zucht, een grijnslach waren Jasper menigmaal buitengewoon welsprekend gebleken.
De bronskleurige smidsjongen had het Daenen, ten andere, eenmaal in tegenwoordigheid van een heele kompanie op zijn brood gegeven:
- Gij ook al, gij hebt den liberalen candidaat in de kamer geholpen! En uw vader, de oude, grijze deugniet, die heeft geen drie kalanten buiten de liberale familiën! Dewijl ik in Linde- | |
| |
ghem mijn stiel geleerd heb, weet ik wat ik zeg, M. Daenen.
De vader van den onderwijzer, een gepensioneerd tolbeambte, verkocht likeuren en wijn.
Een feit, dat de geestelijken sedert lang de oogen hadde moeten openen, was het volgende: herhaalde malen kreeg Daenen bezoek van een zekeren Amédée Ruyters, een grooten, vlasharigen kerel, die, ofschoon hij met een dubbele tong sprak, leeraar aan het Athenaeun te Hasselt was en aldaar voor een onverbiddelijk strengen geus bekend stond.
De klerk trippelde gejaagd heen en weer en wist niet welk antwoord hij zijn Heerbroeder geven zou. Denkelijk zou deze al ongeduldig geworden zijn en toch bleken Jaspers woorden, toen hij de glazen bureau-deur weer openduwde, nog geen verlossing te zijn.
- Nu zal ik nog een bordereau moeten invullen.
Dat invullen duurde lang, omdat het weifelzieke schrijverken over de zwarte woordenreeksen heenkeek, de blikken dwalen liet in de wijde, klaargroene Demerbeemden, die vol wirwarrende runderpooten en toetende boerenknapen gestroomd waren. Over de beemden heen zag hij weer tot in het blakke heideveld, den zwaar doorpurperden en rijk doorokerden oergrond, die hem zoo dierbaar was, die hem zoo vaak getroost en bemoedigd had, de gulle, wierookzoete heide, de eeuwig blijde zielsbeminde, die hij streelen en kussen
| |
| |
mocht naar hartelust en die hem nooit of nooit verried.
Hij dacht bij zich zelven:
- Moet Daenen nu eigenlijk gestraft worden, omdat hij beter met de meisjes om kan gaan dan ik? omdat zijn vrouw haar tong kwalijk kan bedwingen? Ik geloof, dat hij al genoeg afziet met zulk een moeial, met zulk een floddermadam! Alleman weet, dat ze hem het kind in een wagentje door doet stooten, terwijl zij, aan de zijde van een zuster of een meid, met haar slâgroene parasol achterna gewandeld komt, en dat ze hem met haar rauwe jongensstem botterig toe durft roepen, als hij naar de herberg gaat: ‘Tot zeven uren, meester; geen minuut later!’
- Ta ta ta! Zonder genade! knarste een stem in het binnenste van den verongelijkten jongen, toen hij gevoelde, dat hij week begon te worden; en wat hij ook deed om haar het zwijgen op te leggen, zij keerde weer terug, weer met een tergende hardnekkigheid terug.
- Nochtans, prakkezeerde hij weer verder... Nochtans... Hij is een broodgoede jongen, die niets dan vrienden op het dorp telt. Hij zou... Vergeef ons onze schulden, leert het Onze-Vader.
Doch een ander argument sloeg de vorige weer omver:
- Daenen is een franskiljon! Als ik een artikel voor wil lezen in de herberg, keert hij mij den rug toe of grijpt naar de klink van de deur. Nog onlangs heeft hij mij uitgelachen, omdat ik den
| |
| |
dorpsjongens het krachtige Lied van de Vlaamsche Hoogeschool op een mosselpartijtje wilde aanleeren... En dan, dat woord, dat afschuwelijke woord, dat zijn verachtelijke schoonbroer altijd in den mond heeft, als hij over de Vlamingen spreekt: ‘Flamandiants! Sales Flamandiants!’
Jasper dacht echter weer:
- M. Daenen is niet aansprakelijk voor zijn schoonbroer... Ten andere, hij heeft studies gedaan in een Waalsche normaalschool, die van Bonne Espérance; kende hij zijn moedertaal wat beter, denkelijk zou hij ze ook vuriger beminnen... Na hem komt er misschien een betere op het dorp, een die zijn zending in het bedreigde Limburg eenigszins bewust is.
De strijd woedde nog immer voort in het gemoed van den klerk en met opzet rekte hij zijn schrijfwerk.
- De meester heeft veel aan zijn vader gekost... tienmaal meer dan ik aan den mijnen... Hij is altijd een voorbeeldig student geweest... De kinderen zien hem gaarne in de school... 't Is een kwestie van leven of dood voor hem...
Nog was het mummelen niet ten einde.
- Zie, ik zou Ons Lieven Heer eigenlijk moeten bedanken, op mijn bloote knieën moeten bedanken, omdat Hij mij... Driemaal ben ik op den rand van den afgrond geweest; driemaal heeft Hij mijn Engelbewaarder bevel gegeven, mij er van weg te halen. Geen enkel van die vrouwen was geschapen, om mij gelukkig te maken... Ten andere, ik heb de heide... ik heb Jan Trombone... de
| |
| |
Vlaamsche Beweging... Ik heb de toekomst van Limburg... Stijn Streuvels... mijn broche met het gouden leeuwken... Gerust mag ik zeggen, dat ik, in al mijn verlatenheid, nog rijker ben dan de rijkste van het dorp.
De priester neurde een sentimenteele melodie van Gounod, terwijl hij, met de handen op den rug, schoorvoetend over en weer wandelde.
- Nòg niet gedaan?
- Eindelijk, ja.
De goedige dikzak trok het winket open, reikte een stukje van het bordereau naar buiten en zeide, dat het 1.25 fr. was.
Nu kon hij zijn Heerbroeder te woord staan, die natuurlijk niets, hoegenaamd niets van den roman met de drie loslippige boerenmeiden kende en die misschien nog altijd dacht, dat Jasper, na een paar jaren of wat, de bruidegom zou worden van Fietje uit Den Hazendans, met wie men het ventje somwijlen plaagde, dat had hij gehoord, en over wie hij geen enkele onaangename inlichting had bekomen.
Toen Jasper de tong wilde verroeren om te spreken, zag hij het spook der bourgogne-flesch weer plotseling vóór zijn oogen opzwarten, en hij meende, ja, hij meende hardnekkig te zwijgen, doch hij knarste op de tanden en verwurgde de Satansche opwelling van haat.
- Luister eens, Heerbroeder, ik ben overtuigd, dat M. Daenen een goed katholiek is.
- Jasper, ge moet het mij zeggen gelijk het is,
| |
| |
hoor. De katholieke partij is zoo goed als verloren, dat weet gij.
- Zeg maar dat de graaf gerust mag zijn.
- Nog eens, bedriegt gij ons, ik leg het op uw geweten. Antwoord mij alsof gij vóór Onzen Lieven Heer stondt: is M. Daenen een katholiek, ja of neen?
- Ja.
- Een muurvast katholiek?
- Ja.
- Zoodat hij die plaats waardig is?
- Moeilijk zou de minister er een beteren kunnen kiezen. 't Is een brave, nobele kerel... Ik ken weinig menschen, die zoo gaarne naar de kerk gaan als hij... Nog nooit heb ik vastgesteld, dat hij deelnam aan een gesprek tegen de priesters... of dat hij een glas te veel dronk... Een toonbeeld van een vader en een echtgenoot,... die voorzeker verdient gelukkig te zijn in de wereld... Ik jon het hem uit den grond van mijn hart!...
- Maak dan een telegram gereed voor den graaf:
‘X ondervraagd. Candidaat verdient volle vertrouwen. Zorg voor spoedige benoeming.’
Toen de edelhartige, kruisbrave klerk een zestal dagen later de benoeming van zijn gewezen medeminnaar vernam, zeide hij bij zich zelf:
- Ba! Ik ben tevreden, dat ik mij op diè wijze gewroken heb... Het heeft draad gekost, maar bah! Ons Lieve Heer heeft het mij zoo voorgedaan.
|
|