‘Dat zal wel niet anders zijn, dan of je veel koren zult oogsten op je akker. Maar ik ben gewend vragen te krijgen van den keizer, hoe 't met zijn kroon zal gaan, en van den paus, wat er van zijn sleutels worden zal.’
‘Ja, zooiets is zeker niet gemakkelijk te beantwoorden,’ zei de boer. ‘Ik heb ook gehoord, dat niemand van hier gaat, zonder ontevreden te zijn met wat hij moest hooren.’
Toen de boer dat zei, zag hij, dat de vrouw van Ulvasa zich op de lippen beet, en wat hooger op de bank ging zitten.
‘Zoo,’ zei ze, ‘heb je dat van me gehoord? Dan kun je nu eens probeeren mij te vragen naar wat je wilt weten, en dan kun je zien, of ik niet zoo kan antwoorden, dat je tevreden ben.’
Hierna aarzelde de boer niet met zijn vraag voor den dag te komen. Hij zei, dat hij gekomen was, om te vragen, hoe het in de toekomst met Oostgothland zou gaan. Er was niets, wat hij zóó liefhad als zijn geboortegrond, en hij meende, dat hij zelfs in zijn laatste ure nog gelukkig zou zijn, als hij op die vraag een goed antwoord kreeg.
‘Is er niets anders, dat je weten wilt,’ zei de wijze vrouw, ‘dan denk ik wel, dat je tevreden zult zijn. Want, zoowaar ik hier zit, kan ik je verzekeren, dat het met Oostgothland zoo zal gaan, dat het altijd iets zal hebben om zich op te beroemen boven alle andere landen.’
‘Ja, dat is een goed antwoord, lieve Vrouwe,’ zei de boer, ‘en ik zou nu volkomen tevreden zijn, als ik maar kon begrijpen hoe zooiets mogelijk wezen kon.’
‘Waarom zou dat niet mogelijk zijn?’ zei de vrouw van Ulvasa. ‘Weet je niet, dat Oostgothland nu al wijd beroemd is? Of meen je, dat er een landschap in Zweden is, dat zich beroemen kan op het bezit van twee kloosters tegelijk, als Alvastra en Vetra, en dat zoo'n mooie domkerk heeft als die in Linköping?’
‘Dat kan wel zoo zijn,’ zei de boer, ‘maar ik ben een oud man, en ik weet, dat er een tijd zal komen, dat ze ons niet zullen eeren, noch om Alvastra of Vetra, noch om de domkerk.’
‘Daar kun je gelijk aan hebben,’ zei de vrouw van Ulvasa, ‘maar daarom hoef je toch niet aan mijn voorspelling te twijfelen. Ik zal nu een nieuw klooster laten bouwen op Vadstena, en dat zou wel eens het meest beroemde in het noorden kunnen worden. Daarheen zullen armen en rijken als pelgrims stroomen, en allen zullen dit land prijzen, dat zulk een heilige plaats binnen zijn grenzen heeft.’
De boer antwoordde, dat hij blij was dat te hooren, maar hij wist immers, dat alles vergankelijk was, en hij zou graag hooren wat het land in aanzien zou kunnen houden, als het klooster van Vadstena eens in discrediet kwam.