Gedichten(1883)–J.A. de Laet– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 119] [p. 119] Het lied des dichters. Noch rijkdommen heb ik noch schatten van goud, Voor mij zijn geen trotsche paleizen gebouwd, Mij voert er geen vierspan naar 't vorstelik slot, En toch ik en ruil met geen koning mijn lot! De vrouwe die 'k lief heb, draagt scepter noch kroon, De haarvlecht is de eenige tooi van heur schoon', Geen staatsiekleed siert haar met prachtigen schik, En toch is geen koning gelukkig als ik! [pagina 120] [p. 120] Geen lijfwacht beveiligt mijn' slaap in den nacht, Bij mij houdt alleenig de huishond de wacht; Geen leger gehoorzaamd mijn wenk en mijn blik, En toch is geen koning zoo machtig als ik? Mij staat er geen gulzige tafel gedekt, Mijn eetlust en wordt met geen kruiden gewekt, 'k En lesch mijnen dorst met geen smaakvollen wijn, En toch kreeg geen koning mijn maal voor het zijn! Want draag ik noch mantel noch kroone noch staf, God schonk mij toch meer dan hij koningen gaf, God schonk mij de heilige gave van 't Lied En gaf mij de schepping voor have en gebied, De Ruimte en de Tijd stellen vorsten de wet; Mij zijn er noch perken noch palen gezet. Ik denk, en de schatten van 't Oosten zijn mijn. Mijn beker vloeit over van keurigen wijn; [pagina 121] [p. 121] Ik droom, en mijn tafel, met bloemen omzet, Brengt kostlijker spijs dan een vorstlijk banket; Ik wenk, en mijn hut is een prachtige zaal Bewaakt van een lijfwacht zoo trouw als het staal; Ik blik, en de vrouw die 'k uit allen mij las, Is rijker getooid dan vorstin het ooit was; Ik wil, en 't Verleden verrijst daar ik wil; Ik spreek, op mijn woord staan de werelden stil! Want draag ik noch mantel noch kroone noch staf, God schonk mij toch meer dan hij koningen gaf, God schonk mij de heilige gave van 't Lied, Hij gaf mij de schepping voor have en gebied, Hij stelde over Ruimte, over Tijd mij tot vorst, En sloot mijne macht in mijne eigene borst! Daarom ook aanbid ik uw goedheid, mijn God! En ruile met koning nog keizer mijn lot. 1847 Vorige Volgende