Gedichten(1883)–J.A. de Laet– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 67] [p. 67] Mattheus van Bree. Hij die het arbeidsvol, het rustelooze leven Op 't altaar van de Kunst tot eeuwig offer biedt, Is groot. - Zijnen faam als hij der aarde ontvliedt, Zal bij het nageslacht van monde op monde zweven, Maar hij die om aan 't Land zijn kunstroem weêr te geven, Trots eigen naam en faam, het rijk palet verliet, En enkel 't krachtig brein, de fikse hand verried Bij 't scheppen van een kroost in kunstgevoel verheven, Is grooter. - Niet alleen de trotsche schilderroem Blijft, als een gloriezon, met schitterende stralen Bij de enge grafsteè van den grooten meester pralen, Nog mag de reiner, de zoo schaars gevonden bloem Der zelfsverloochening zijn wijden schedel sieren. En die blijft eedler steeds dan kunst- of krijgslaurieren. 1840. Vorige Volgende