Peer erft een farm in Canada
(1951)–Wim Laatsman– Auteursrecht onbekend
[pagina 115]
| |
10Daar zit men nu midden in de miseere. In de purée noemde men dat op de parochie. Peer stond te trillen op zijn benen. Anita vergat haar vlees in de pan en Joe stond nog steeds te luisteren en had er helemaal geen benul van, dat de omroeper het nu al weer had over de voetbalmatch tussen Californië en Winnipeg. Peer was de eerste die zijn spraak terug kreeg en zei: ‘Zou Marie het ook gehoord hebben...’ Deze woorden rukten Joe uit zijn ban. Hij greep een stoel, ging zitten en fluisterde: ‘Dat zal wel... Men geeft meestal eerst de familie het bericht door... maar Peer, dan had het bericht hier moeten komen... want ze weten daarginds niet...’ ‘Dan weet ze het niet, of zij heeft het nu pas gehoord!’ zei Peer met schorre stem. Anita snikte en wreef een traan weg. Joe rees op en liep de kamer op en neer. Hij probeerde te denken, hij probeerde een besluit te nemen: naar Hamilton gaan of niet. Afwachten hier óf gaan. Telefoneren... wat nu ... het was allemaal zo moeilijk. En Peer vocht ook met zijn gedachten. Het tolde in zijn kop, en voor zijn ogen zag hij aldoor een machine die uit de lucht viel en ronddraaide gelijk een boor, om neer te kletsen op het water, met een klop en een vlam. En in die vlam zag hij de ruige kop van Tom en zijn verbaasde en verstarde ogen. Tom ... Tom... Waarom hadde geen drei dagen langer gewacht... waarom wilde ge nu al komen? | |
[pagina 116]
| |
‘Wat gaan we nu doen?’ riep Joe, ‘er moet toch wat gedaan worden.’ Peer rees op en terwijl hij zijn vingers door het haar trok, zei hij: ‘Ik ga naar Hamilton.’ ‘Dan ga ik mee,’ zei Joe beslist. ‘Het is twee volle uren rijden, wij kunnen er alzo tegen een uur of twee zijn.’ ‘Eerst wat eten!’ riep Anita. ‘Vrouw, ik heb geen trek.’ ‘Ik ook niet, kom Joe, wij gaan!’ zei Peer en liep de deur uit. Zij reden het erf af, de landweg op, en namen de highway. Het ouwe vehikel knetterde over de weg. Geen van beiden sprak een woord. Zij passeerden Toronto, reden over Queenstreet de richting van Hamilton op. De weg was juist sneeuwvrij gemaakt; men vorderde goed. Eindelijk verbrak Peer de stilte door te zeggen: ‘Ik vraag mij af wat Tom bewogen mag hebben zoveel eerder te gaan dan zijn plan was. En dan vraag ik me af, of het vee gekocht is, al dan niet. Ja, dat zijn vragen die Marie straks op te lossen zal krijgen, maar daarom mag men daar ook wel eens over nadenken.’ ‘Het is de vraag of Marie hier blijft!’ ‘Wat zeg je?’ vroeg Peer onthutst. ‘Ja, zij is helemaal niet graag in Canada. Zij verlangt steeds terug naar haar vaderland. Zij kwam met haar oudere broer mee, nu ja, waar moest ze anders blijven? Maar nu... misschien verkoopt ze heel het gedoe wel en gaat ze terug. O, een veertig duizend dollar krijgt ze er altoos voor, als het niet meer is.’ Peer zweeg. Aan die mogelijkheid had hij nog niet gedacht. Zij reden Hamilton in, zochten de straat waar de Bruces woonden en belden aan. Het was een groot huis, geheel uit hout opgetrokken en achter de woning lag een houtwerf, want de Bruces waren groot- | |
[pagina 117]
| |
handelaren in allerhande timmerhout. Een jongen van een jaar of vijftien trok de deur open en keek heel verbaasd. ‘Vader en moeder thuis?’ vroeg Joe. ‘Neen.’ ‘De broers, zijn die er?’ ‘Neen.’ ‘Wie is er dan wel thuis, broer?’ ‘Ik.’ ‘En miss Heter?’ De jongen trok zijn schouders op. ‘Waar is miss Heter?’ vroeg Peer, die zich nu in het gesprek mengde. ‘O, die is met John en Hughes de bossen in. Die komen pas laat in de avond thuis. En vader en moeder zijn naar een churchparty.Ga naar voetnoot1) Die komen pas vanavond thuis. Of wij iets weten over Mr Heter? Ja, die is in Holland.’ ‘De jongen weet nog van niets... Wat nu. Peer, wat moeten we doen?’ ‘De jongen zeggen, dat Miss Heter direct naar Concord moet komen,’ zei Joe, ‘dat is het beste. Waarom? Ja, omdat... omdat... de berichten uit Holland niet te best zijn.’ ‘Als we hier eens bleven wachten tot vanavond, Joe?’ ‘Niet doen......’ Zij lieten dus de boodschap achter dat miss Heter direct terug moest komen omdat de berichten uit Holland niet te best waren. Toen de deur achter hen dichtviel, bedacht Peer opeens, dat het misschien beter was de politie te vragen of zij Marie wilde waarschuwen, maar dat wilde Joe niet. Onder geen beding. Zij reden de weg terug, langzamer dan zij gekomen waren. | |
[pagina 118]
| |
‘Marie!’ stamelde Peer, ‘ben je daar... Gelukkig!’
| |
[pagina 119]
| |
Bij Parkdale zetten zij de wagen aan de kant en staken zij een sigaret op teneinde even op verhaal te komen. Daarna reden zij in één stuk door naar Concord terug. Daar vonden zij reeds de officiële mededeling van het ongeluk op tafel liggen. De politie van Richmond Hill had het telegram gebracht...... Tegen de avond gingen Anita en Joe naar huis en Peer bleef alleen achter in de grote keuken. Hij had het zo gewild. Hij wilde alleen zijn, zonder Joe...... Alleen om te kunnen denken. Te kunnen peinzen. Toch kon hij zijn gedachten niet bij elkander houden. Zij zwierven rond en geen enkel beeld bleef duurzaam in zijn kop hangen. Met het hoofd op zijn arm geleund, viel hij aan de tafel in slaap.
Tegen de morgen, zo om een uur of zeven, schrok hij wakker door het lawaai van een ronkende motor. Het was nog donker en hij zag door zijn slaperige ogen heen het licht van de lampen, dat een gedans van vlammen op de ramen wierp. ‘Nu komt het!’ schoot hem door de kop. ‘Pas op, Peer, nu komt het.’ Hij liep op de deur toe en trok die open. Daar stond Marie voor hem. ‘Marie!’ stamelde Peer... ‘ben je daar... Gelukkig.’ Zij stond nu in het licht van de lamp en trok haar handschoenen uit en Peer zag subiet dat zij het wist... die ogen... dat trekken om haar mond...... ‘Zwijg maar... ik weet het al...’ stamelde zij en liet zich neervallen op een stoel. En toen een jonge man haar koffertje neerzette: ‘Dank je wel Hughes, dank je wel. Ja, ga nu maar... ik dank je.’ | |
[pagina 120]
| |
Toen de jongeman de veranda afliep, op zijn auto aan, rees Marie op en met een kreet vol wanhoop en verdriet viel zij plots Peer om de hals en riep: ‘Peer... ook dat nog... Peer, laat mij nu niet alleen... laat me om Gods wil niet alleen.’
Het werd een drukke dag. Dominee Swetson kwam met zijn ouderling Frank. De leden van de vrouwenbond, van de meisjesvereniging, de buren van heinde en ver, allen kwamen Marie hun deelneming betuigen. Geheel de dag stond het erf vol auto's en motoren. Eindelijk, tegen de avond, luwde het bezoek en toen het donker werd bleven Marie en Peer weer alleen achter op de farm. Zij zaten tegenover elkander aan tafel en zwegen. Ieder dacht: wie zal beginnen... wie zal het zijn. En ieder had angst om te beginnen, want waar zou het einde zijn... Er lag zoveel op het hart. Eindelijk nam Peer zijn mond tesamen en vroeg: ‘Waar hoorde je het, Marie?’ ‘Door de radio in de wagen, toen wij terug reden naar huis, en het station nog eens de berichten doorgaf. Ja, ik schrok geweldig en toen ik thuis hoorde dat je met Joe reeds geweest was... toen... Waarom moet dat alles nu zo komen!’ Zij huilde niet, maar Peer zag haar schouder schokken onder het ingehouden verdriet. Verdriet is toch overal eender, peinsde Peer, zo heeft mijn moederke ook gezeten, toen mijn broer Jan de dood vond in de Congo. Dat kwam ook zo onverwacht. Toen had hij niets kunnen zeggen en nu kon hij dat weer niet. Hij kon niet klappen. Kijk, weet ge wat hij nu zou kunnen doen: zo naast haar gaan zitten en zijn arm om haar schouder leggen en haar diep in de betraande ogen zien en fluisteren: lief Marieke, ik blijf aldoor bij u... kom, droog die tranen... ik zie u zo geerne, ik zal u nooit verlaten... | |
[pagina 121]
| |
Maar dat mocht hij niet doen, dat was zonde voor God. Neen, dat mocht hij niet doen, want het was ook zonde aan Anneke. Plots zag hij Marie opstaan en in haar ogen kwam een vreemd licht. ‘Peer,’ hoorde hij haar zeggen, ‘nu moeten wij samen de farm beredderen. Morgen moeten wij gaan zien hoe het met dat vee staat dat m'n broer in Holland kocht. Wij moeten naar de notaris, ja jij moet mee gaan. En Joe kan de stal direct in orde maken. Men kan nooit weten wat er komt. Alzo, Peer, blijf je bij me? Geef je mij de hand daarop?’ Peer rees op en stak haar de hand toe. Hij voelde de hare in de zijne liggen, stevig, zonder zweem van zwakte of reserve. ‘Ja, ik geef je daar de hand op!’ zei hij. ‘Peer, goeie nacht dan... Neen, geen zorgen om mij. Met huilen komen we er toch niet en morgen praten wij verder. Goeie nacht!’ Zij knikte hem nog toe en liet hem alleen achter. ‘Die is anders dan ik meende!’ fluisterde hij. ‘Peer... die nieuwe bazin... jonk nog toe, ik weet het niet, maar die ogen... zo geheel anders dan tevoren. Dat hedde nu aldoor te wachten als een meiske op éne keer bazin wordt.’ Hij draaide het licht af en klom de trap op. En het duurde lang eer hij in slaap kon komen. Heel lang......
Toen hij de volgende morgen naar Richmond Hill reed om aldaar de post af te halen, vond hij tussen de stapel brieven ook een brief van Schoon Anneke. Hij scheurde subiet de envelop open, en zo, op de treeplank van de wagen staande las hij... Zij schreef: ‘Peer, ik wacht nog aldoor op het geld voor de passage. Ik schreef er lange tijd niet over, omdat ik ziek was en toch niet komen kon. Maar | |
[pagina 122]
| |
nu ben ik weer genezen ...Peer, ik verlang er zo naar... ik was ziek van verlangen, geloof mij, al zei de docteur dat het kwam omdat ik bloedarmoede had... Alzo, ik wacht erop... laat me niet te lang meer wachten, ik zou weer ziek kunnen worden...’ En verder: ‘Peer, het wordt met de dag slechter op de parochie. Vader heeft gedaan gekregen bij zijn baas en zit nu thuis te koekeloeren. Op zijn leeftijd krijgt men geen werk meer, dat weet ge. Broer Thur kijkt naar geen kerk meer om, en draait de kant van het nihilisme op. Vader zegt, dat het zijn herte zal breken. En ik, och Here nog toe, ik moet iedere Zondag zo moederziel allene naar het kapelleke gaan, en dat breekt me soms het herte als ik dan die andere meiskes met hulder lief zie. Peer, ge zijt nu tien maanden in Canada... nu hedde toch zeker wel het geld is het niet? Kan die boer waar ge werkt het u niet lenen? Ge kunt het toch weerom geven als ik bij je ben...’ Peer voelde zijn hand beven, maar hij las verder: ‘... Mieke zegt aldoor, uwe Peer heeft een ander lief, in Canada, die krijgt zijn eens, maar dat is niet waar, Peer, dat weet ik, daar ken ik je te goed voor. Maar zo ziede, hoe men hier over je peinst...’ Hij stak de brief in zijn borstzak en greep het stuur in de handen. ‘Waar moet dat naar toe!’ gromde hij. ‘Waar moet dat naar toe!’ ‘Heb je zelf ook een brief gekregen?’ vroeg Marie toen hij het pakje op de tafel legde. ‘Ja, uit de parochie.’ Zij hoorde het antwoord niet, haar hand sidderde, want die hield nog de laatste brief van Tom vast, die hij geschreven had, twee dagen alvorens hij de terugreis aanvaardde. | |
[pagina 123]
| |
‘Peer,’ fluisterde zij. ‘Lees hem... ik kan het niet... later misschien...’ Na verloop van een paar minuten vouwde Peer de brief terug in de envelop en zei: ‘Het vee is gekocht en ingescheept. 't Kan op het einde van deze week in Halifax verwacht worden.’ ‘Zo, dan moet Joe het gaan halen. Neen, Peer, Jij moet bij mij blijven. Joe moet het halen’’ En een paar momenten later herhaalde zij het nog eens: ‘Jij moet bij mij blijven... Joe kan gaan.’
Joe ging dan ook naar Halifax en Peer bleef achter en legde de laatste hand aan de nieuwgebouwde schuur. Plotseling zag hij zich gesteld tegenover het dragen van een grote verantwoordelijkheid, want Marie was hele dagen op reis. Zij moest de erfenis regelen, bij de notaris in Toronto. Zij had verschillende banken te bezoeken, waar Tom deposito's had uitstaan of credieten had lopen. Zij had de laatste afrekening met de silo- en poolorganisatie van het graan te regelen en tot overmaat van ramp kwamen de immigranten-instanties haar lastig vallen omdat zij nog steeds als vreemdelinge geboekt stond. ‘Het is hier net als overal,’ zei zij eens tegen Peer, ‘zolang je betalen mag wordt nergens over gepraat, maar als je eens wat ontvangen moet, dan ben je plots nog tien of twintig procent vreemdeling of komen er restricties op de proppen, van het bestaan waarvan je nooit gedroomd zou hebben. Ik moet er nu nog een advocaat bijhalen. Als je ook geen man hebt... als je als vrouw ook overal alleen voor staat, dat is een kruis, hoor!’ Zij wachtte geen antwoord af, stapte in haar auto en reed weg. Aan de ruk waarmee de wagen wegschoot kon Peer merken, dat Marie op dat moment nu niet direct in de beste stemming verkeerde. | |
[pagina 124]
| |
‘Moet Je een man nemen!’ gromde Peer haar achterna. Hij werd stil onder zijn eigen woorden. Hij voelde naar zijn borstzak waarin nog steeds de brief van Anneke zat. Het was nu al weer tien dagen geleden, en nog had hij haar niet geschreven. Wat had die kapitein van het Leger daar in Sudbury eens tegen hem gezegd? O ja, dat het niet goed is je vrouw of meisje achter te laten in Old Country als je naar Canada komt... of als je naar om het even welk land emigreert. Dat is nu precies of je enkel met je handen weggaat en je hart achterlaat, had die man gezegd. Het geeft moeilijkheden, ook haar, die moet achterblijven. En het verlamt je energie. Neen, hij moest haar vandaag nog schrijven. Maar wàt moest hij schrijven? En moest hij geld zenden?... Die dominee had mooi praten over een besluit nemen, dat in Gods lijn, in Gods raad lag. Wat lag nu in Gods raad? Dat hij het arme Anneke geld zond of het rijke Marieke in zijn armen nam? Bemoeide God zich eigenlijk wel daarmee? Marieke had toch ook Onz' Heer' lief, precies als Anneke. En Marieke had ook veel verdriet. Alzo. Wat nu? Kijk, hij zou wel zo op zijn knieën willen vallen, hier midden in de stallinge en vragen: Here, wat moet ik nu doen... klap nu ne keer en zeg wat ik doen moet! In boekskes kan men dat lezen en dan komt er ook een antwoorde, maar in het leven, neen, dan hoorde niets dat op een stemme van God gelijkt. Hij ging het erf op en keek naar de stapel hout, die daar was neergekwakt door de leverancier van brandstoffen. Dat moest hij nog op lengte zagen en op dikte kappen voor de stook in de kachel. Er ging anders een massa hout de schoorstenen door in zo'n land. 't Was eigenlijk zonde om daarvoor zoveel bossen te kappen. Enkel om er maar vuurkes van te stoken. Hij greep de bijl en kloofde de dunnere stammen in vieren. | |
[pagina 125]
| |
Plots dacht hij weer aan zijn werken in de bossen en aan Larsen. Die vriend Larsen, die zat nu ergens op een farm met zijn vrouwke. Hoe zouden die getwee het nu wel maken? Op een of andere wijze moest hij ne keer zien, zijn adres te krijgen. Larsen, dat was toch al-bij-al genomen een vriend van de goeie soort geweest. En dat deernke van hem was ook niet stom. Die had haar kofferke gepakt en was gekomen. Ge kunt me geloven, dat zo'n wijveke daar boven in Saskatoon niet de kaas van haar boterham zal laten eten. Hij moest hier eigenlijk een electrische zaag zien te krijgen, dat kon geen kapitaal kosten. Eens met Marie bepraten. Spaart tijd en geld en energie. Nu moest hij zeker een week hakken op hetgeen hij met een zaag in een halve dag kon wegwerken. 't Was wreed dat Tom doodgevallen was, maar het was toch ook voor Marie een geluk zulle, om zo maar vier honderd acres land op uw boterham te krijgen... als meiske van een jaar of twintig of daaromtrent. Op de parochie had menier de baron nog niet zoveel land en rijkdom. Voor God kon hij toch ook verklaren, dat hij Marie al geerne gezien had alvorens zij die rijkdom bezat...... Hij legde zijn bijl neer en greep naar zijn borstzak. Jonk nog toe, die brief, waar had hij die verloren, of neergelegd? Hij tastte zijn andere zakken af, liep naar zijn kamer. Zocht in de keuken, keek zelfs tussen een stapel ouwe kranten. Maar de brief was weg. En de lege envelop had hij nog over.
Enige dagen later arriveerde Joe met het vee. Drie grote vrachtwagens reden het erf op en nadat de schotten waren neergelaten, dreef Joe twaalf prachtige zwartbonten van het echte Fries-Hollandse ras, de stal in. Achter hen aan stapten twee reuzen van stieren. ‘Melkvee,’ zei Marie, die naast Peer stond, ‘kijk maar naar | |
[pagina 126]
| |
de bouw.’ Peer knikte, maar eerlijk gezegd zag hij geen verschil tussen een vleesrund en een melkbeest. Joe zuchtte van blijdschap, dat hij het transport veilig in de stal had. ‘Dat valt niet mee,’ zei hij, ‘'t zijn al precies zulke eigenwijze beesten als de shorthorns van Tom. Die heeft natuurlijk met opzet dat eigenwijs gedierte gekocht. Die stieren? Daar heb ik tabak van... Ik blijf uit hun buurt.’ De beesten stonden nu op hun plaatsen en Peer gaf hen te drinken en Joe wierp hooi en lijnkoeken voor hen neer. Marie streelde over de schoften, en in haar ogen vonkte weer die ouwe vreugde op, nu zij daar een stukje uit het vaderland voor zich zag staan. Zij vergat er zelfs even het feit door, dat Tom diezelfde beesten over de schoften had geaaid, hun poten en koppen had bevoeld. Tom...... Plots keerde zij zich om en liep zij met gebukt hoofd de stal uit. En Peer zag in de snelheid waarmee zij hem passeerde toch nog even de traan, die over haar wangen liep. ‘'t Is anders goed melkvee, dat moet gezegd worden,’ zei Joe, ‘kijk dat hoekige, dat brede achterstel, het smalle voorstel, de grote buik. Ja, ik heb er ook nog wel wat verstand van. Dat vel zal wel weer gaan glanzen, dat is nu dof van de reis. Ik ga nu eerst naar moeder de vrouw en morgen kom ik je helpen. Dan boenen we die beestjes eens op. Wil je geloven, dat ik er schik in ga krijgen? Tot later dus. Zeg, heb je nog een sigaret voor me, ik ben totaal uitgerookt. Dank je, neen eentje is genoeg!’ Joe trapte het af en liet Peer alleen in de stal achter. Hij liep de schotten langs, en dacht: ‘'t Ziet er goed uit, jammer dat Tom dat niet meer kan zien. Maar die twee stieren moet ik in de gaten houden, dat zie ik subiet, 'k Zal morgen dat schot maar een beetje versterken.’ | |
[pagina 127]
| |
Hij liep de stal uit, het erf over en de keuken in. Daar zat Marie te schrijven, met tranen in de ogen, met opeengeklemde lippen. Toen zij Peer in de keuken zag staan, schoof zij haar armen ever de brief en zei: ‘Peer, maak de wagen eens startklaar, er moet olie en benzine in. Neen, ik ga alleen naar Richmond Hill, en neem dan deze brief meteen mee naar de post.’ Hij ging en onder het vullen van de tank dacht hij: ‘Daar steekt wat achter... zou ze dan toch nog een lief hebhebben... die brief... en allene gaan...’ |
|