Peer erft een farm in Canada
(1951)–Wim Laatsman– Auteursrecht onbekend
[pagina 105]
| |
9Joe en Peer kregen samen een ‘good time’Ga naar voetnoot1) op de farm. Zij begrepen elkander en vrolijk van aard als zij beiden waren, schalde hun lach menigmaal over het erf, zodat Joe zijn vrouw, die in de keuken de maiskolven zat te roosteren, haar grijs hoofd schudde en mompelde: ‘Net twee jonge spreeuwen, zo zwetteren ze daar nu weer!’ Hetgeen Peer dag aan dag opnieuw reden tot verbazing gaf, was de grendeloze handigheid waarmede Joe de bijl wist te hanteren. ‘Routine en erfelijkheid!’ grijnsde Joe. ‘Wij zeggen, dat God met de bijl de aarde heeft gevormd uit de chaos. Toen de mens uit het paradijs der jachtvelden werd verdreven, naakt en verlaten, gaf God hem toch nog de bijl mee... opdat hij niet zou omkomen van honger en gebrek. Met de bijl doen we alles.’ ‘Raak die stam er eens mee!’ lachte Peer. Joe mat de afstand met zijn ogen... veertig yardGa naar voetnoot2), mompelde hij. Met losse zwier scharnierde de bijl om pols en vuist... een lenige worp en trillend hakte het stalen blad zich vast in het hout. Joe lachte. ‘Bijl en hout passen bij elkander, Peer. Je moet geen spijkers, krammen om ankers in het hout drijven, dat is een misdaad tegen het edele hout. Hout wil met hout vastgemaakt worden. Die shed daar, die bouwde ik vier jaar geleden voor Tom. Er zit geen stuk ijzer in. Alles is gezwaluwstaart door mij, maar | |
[pagina 106]
| |
... met de bijl. Schaven? Doe ik met de bijl.’ ‘Kijk Peer, jullie blanke mensen, jullie zijn heel handig in machines bouwen en nog veel meer. Maar jullie kennen geen klap van de natuur. Ja, lach maar. Jullié verkrachten die uur aan uur. Het wild is hier uitgemoord, de bossen zijn verdwenen, je ziet overal lelijke vierkante blokken steen staan op plaatsen waar vroeger God, uit welgevallen, Zélf zou zijn gaan neerzitten om te genieten. Ja, ik meen het in alle ernst... De lucht is verpest door gassen en dampen van fabrieken, het viswater gaat ook al tamelijk stinken van weet-ik-veel wat voor vuiligheid. Geloof me, de vogels zijn minder geworden en je ziet tegenwoordig van die lelijke dingen door de lucht zwieren, dat je hart er bang onder wordt. Dat heeft de blanke allemaal hier gebracht. Is hij daarom gelukkiger geworden?’ ‘Maar jullie leefden ook niet zo gelukkig!’ weerde Peer af. ‘Zou je maar denken, jongeman! Pak even die bint aan, Peer, dan schaaf ik die onder het vertellen een beetje bij... zo... ja, nog een halve slag om. Best. Alzo ik zei: mijn grootvader had twintig paarden onder de man. Zodra een kind vijf jaar was, jongen of meisje, kreeg het een paard onder de broek. Moeder de vrouw zorgde voor maiskolven, de spinnerij en weverij en de heer des huizes trok er op uit, de velden op en de bossen in. Honger? Was er nooit. Grootvader at per dag zijn zes pond buffel. Ziekten? Was er niet meer dan nu, want toen was er geen alcohol en geen tuberculose. Oorlogen? Ja, een stuk of twee per jaar waren er wel, maar iedere oorlog kostte misschien twee man het leven. En nu? Ik maakte er twee mee van het witgezicht... Vraag me daar niet verder over. Peer, leg de bint even een slag om... zo, daar gaan we dan weer. Jongen, ik zal geen kwaad spreken van deze tijd, God zal die wel zo gewild hebben en daarom zal hij wel voor iets goed wezen. Maar daarom was die ouwe tijd ook niet slecht. Er zat fantasie in.’ | |
[pagina 107]
| |
Joe lachte en klikte met zijn tong en hakte verder de bint in vorm. ‘Ja, fantasie. In iedere bos leefde een verhaaltje. In iedere plas water woonde een gedicht. Op ieder veld lag een historie te zonnen of te bleken. Je zag geen wolk aan de hemel of er viel wel iets over te vertellen. Begrijp je me? Als grootvader te paard over de prairie reed, dan reed je met een open boek op je knie mee. Vertellen, dat die ouwe baas kon, daar was het einde van weg. Ik rijd nu wel eens met mijn dochter mee, in haar fordje en probeer haar dan een en ander bij te brengen over het land, maar dan zegt zij al heel spoedig: vader, opsteken? Of ze wil zeggen: hou maar op! Maar toen... Zie je daarginds dat kleine heuveltje? Ja, daar rechts op het land. Nu, daar stond vroeger een pracht van een esdoorn. Onder die boom leefde de geest van een koningsdochter. - Peer, pak die bint op, wij gaan hem opzij leggen en een andere nemen. Ja, deze hier. Kerel, wat zit dat ding vol kwasten... Die Tom laat zich ook maar van alles in de hand stoppen, enfin, hij moet het zelf weten. Ik zei dus daar net, dat daar de ziel van een koningsdochter huisde. Nu was haar ziel verre van mooi, want met haar lief snuitje had zij in haar jonge jaren heel wat onheil aangesticht. Dat komt meer voor, wat jij? Nu, grootvader gaat op een avond daar zitten, om wat uit te rusten, zal ik maar zeggen. Zijn paard stond een paar voet verder te grazen en laat daar nu plots dat zieltje op vader zijn schoen gaan zitten, ja, op zijn mocassins Ga naar voetnoot1). Wat zeg je? Moet ik niet liegen? Man ik vertel je precies wat mijn grootvader vertelde, dus als het een leugen is, dan moet je bij hem zijn. Maar luister: Opperhoofd Vat-Vlam-Vuur, zegt dat zieltje, ja, want mijn grootvader was opperhoofd... Peer, zit niet zo te lachen... ja nu weet ik helemaal niet meer hoe het | |
[pagina 108]
| |
afliep, maar het kwam nog goed terecht, dat weet ik wel. Peer zouden we niet gaan schaften? Ik ruik in de verte, dat de mais geroosterd is!’
Joe zijn vrouw had de tafel al gedekt staan met een Indianenmaal: geroosterde maiskolven, pemmican met sterke kruiden, kip met gestoofde kastanjes en een goed glas berkenwijn bij de bosbessenvla. Zij baden en aten. Plots zei Joe: ‘Een goeie vrouw is toch maar alles, Peer! Dat is overal eender. Als ze een goed maal weet te bereiden, dan werkt men naderhand nog zo goed! Anita, geef me de pemmican nog eens aan, en heb je nog wat peper erbij? Zo, dat gaat best. Peer, ik zal je wat zeggen: als je ooit trouwt, zorg dan dat je een vrouw krijgt die prima pemmican kan bereiden. Ik weet wel, jullie blankgezichten eten het niet, jullie zweren bij biefstuk en carbonaden, maar het is de nationale kost voor dit land, geloof me. Ik zal het je leren. Je droogt vlees in de zon, je maalt het tussen twee stenen en daarna stamp je het nog eens in een vijzel en je mengt er een derde deel gesmolten vet bij. Nog wat gedroogde bos- of veenbessen doe je er door. Dan stop je heel de zaak in huiden zakken, het liefst in de huid van een beer, en dan kun je de pemmican jaren lang bewaren op voorwaarde, dat je de huid goed droog kunt ophangen. Jonge man, het is het eten van het land, het past in deze natuur, en je bent stom als je niet af en toe wat pemmican in je maag stopt. Vrouw, geef me nog een bordje aan...!’ Maar plots werd de vrolijke Joe heel ernstig en zei: ‘Het gaat me zo aan het hart, niet zozeer dat er zo veel vreemden hierheen komen en het land van mijn vaderen verdelen. Want zij brengen het ook in cultuur, en dat is een zegen. Maar het doet me leed, dat zij zoveel mooie en goede | |
[pagina 109]
| |
dingen afschaffen en er voor in de plaats vreemde dingen brengen, die hier niet passen. Zoals nu Tom weer met zijn nieuw vee. En jij, die de binten absoluut gespijkerd wilt hebben... Hoe haal je zoiets in je hoofd, Peer... gespijkerde binten!’ Peer zweeg, op dat punt kon een mens toch niet met Joe praten.
Er waren op de post maar even vier brieven voor Peer. Tom schreef, dat hij goed was aangekomen en reeds voordelig aan het kopen was. Hij kwam per vliegtuig terug. Over een dag of tien. Peer zijn vader schreef dat alles nog goed ging op de parochie en dat Anneke een beetje ziek lag, maar dat zou hij, Peer, zelf wel van haar horen. Zo erg was het niet... En dan kreeg Peer ook nog in deze brief de groetenissen van ‘menier de domino’. Die stond op het punt een nieuwe parochie te krijgen en wel in Brussel. ‘Jonk nog toe,’ fluisterde Peer, ‘in Brussel... is de diene goed af!’ Dan was er een brief van Marie. Beste Peer, schreef ze, zij zijn hier erg vriendelijk tegen me, maar ik vind dat hele verblijf hier toch maar snerterig...... vergeef me het woord. Hoe maak je het, Peer? Dat was alles. Nu ja, Marie was aldoor nog al kort van stof. En dein was daar de vierde brief. Daar zat de aanslag van de belasting in, want daar weten ze in Canada net zo goed weg mee als in Holland, had Tom ne keer gezeid. ‘Dat er nu geen vijfde bij is...’ mompelde Peer, ‘vader schreef toch dat ze er een wilde zenden......’ | |
[pagina 110]
| |
De volgende morgen lag de eerste sneeuw voetdik op het land. ‘Dat is erg vroeg voor het jaar!’ zei Joe, die de keuken binnenstapte. ‘Dat belooft wat...... Berg je maar op, Peer. Dat worden volle acht maanden winter, wat ik je smoes!’ Peer knikte enkel en zei geen woord. ‘Verkeerde been...’ mompelde Joe en zette zich aan tafel. ‘Brieven gekregen?’ vroeg hij en wees op de enveloppen. ‘Ja.’ ‘Van Tom?’ ‘Ja, alles is goed met hem. Komt over tien dagen terug.’ ‘Zo!’ zei Tom en keek naar de andere drie, die er naast lagen. ‘Belasting ook, zie ik!’ ‘Daar snap ik geen biet van. Moet Tom maar eens voor me uitzoeken,’ gromde Peer. ‘Ja, hier moet de oorlog al net zo goed betaald worden als daarginds bij jullie. Alleen bij jullie worden de betalers minder en hier worden ze meer...... Goed bekeken!’ lachte Joe en lepelde zijn porridgeGa naar voetnoot1) op. ‘Marie schreef ook,’ zei Peer. ‘Schreef Marie, wat je zegt. Fijne meid, die Marie. Nu, dan is gisteren je dag niet slecht geweest, boy. Af gezien van die grote gele envelop hoor.’ Peer zweeg. Hij had geen trek meer, stak een sigaret op. Dat er geen brief van Anneke was...... En dan dat briefke van Marie, kijk, als men dat goed las... ‘Joe, als je klaar bent, gaan we aan slag!’ viel hij uit. ‘Mij best, we beginnen vandaag zeker met de tussenschotten? Om buitenwerk te doen is het nu eigenlijk geen weer...’ ‘Neen, wij gaan het buitenwerk doen, een beetje uitwaaien is niet slecht. Wat zeg je... Och wat, ouwe wijvengedoe... sneeuw is gezond!’ | |
[pagina 111]
| |
Joe gromde en ketterde nog wat, dat het eigenlijk stom was en dwaas... maar hij klom Peer toch maar na, het dak van de schuur op. Joe zat schrijlings in de balken en had weer een of ander wonderverhaal op te dissen. Maar Peer hoorde er niets van, ving hoogstens hier en daar een woord op, een halve zin, en peinsde maar aldoor, zo onder het timmeren en slaan en schaven, aan die brief, die gekomen was en aan die andere, die nog komen moest. ‘Ik ken die Bruces, waar Marie naar toe is, in Hamilton,’ zei Joe, terwijl hij zijn beitel liet rusten. ‘Een groot gezin. Zes zonen geloof ik, en wel drie dochters.’ ‘Wat zeg je?’ vroeg Peer, plots uit zijn gedroom ontwaakt, ‘zes zonen?’ ‘Ja, allemaal zo tussen de twintig en dertig, echte jongens. Allemaal dol op Marie.’ Peer liet zijn hamer zakken en ging er wat beter bij zitten. Hij moest zijn voeten klem zetten tussen de latten, want het begon hem te duizelen. Zes jongens in huis... dat was verleidelijk zulle... dat had hij eerder moeten weten, dan had hij er beslist een stokske voor gestoken, voor heel die reis... Hoe...? Ja... enfin... het was nu gebeurd. ‘Zal zich daar best amuseren,’ knigoogde Joe, ‘zij hebben een pracht van een auto en een motorboot op het meer. Peer, dat is een meer om te zoenen, gewoonweg om te zoenen. Daar liggen wel honderd eilandjes in, echte paradijsjes. Wat heb je Peer? Je bent toch niet ziek? Zie je wel, ik was er op tegen om bij dit weer buiten te gaan werken, dat slaat op de maag, die kou... Laten wij naar beneden gaan en het binnenwerk in orde brengen. Je bent ook altoos zo eigenwijs...... zo, laat je maar los, ik heb je benen vast.’ Zij stonden nu in de kale ruimte van de stal, en Peer sloeg een beetje de ogen neer, was kwaad op zichzelf...... | |
[pagina 112]
| |
Enfin, je kon toch niet zeggen tegen die roodheid, dat je...... dat je...... ‘'t Is voorbij. Ik had er vannacht al last van,’ loog Peer. ‘Joe, laten we de schotten gaan afmeten...’ Heel die dag werkte hij met zo'n vaart dat Joe er schier de adem van verloor.
Twee dagen later, op een Zondagmorgen, juist toen Peer op het punt stond zich klaar te maken voor de kerkgang, zette hij de radio aan. Het was negen uur en het was altoos goed te horen, hoe het weerbericht luidde. Het zag er trouwens nog al donker uit, het kon best weer eens hard gaan sneeuwen. Hij hoorde de stem van de omroeper...... Terwijl hij de knoopjes van zijn hemdsmouwen door de knoopsgaten drukte en zijn das strikte, hoorde hij plots...... bij Halifax viel een vliegtuig in zee... zeker dertig doden... kwam uit Europa... nadere bijzonderheden nog onbekend... ‘Verschrikkelijk,’ lispelde Peer zo voor zich heen, ‘dat is ook wat. Maar gelukkig, Tom kan er niet in zitten, die komt pas over een dag of tien, zoals hij schreef... toch jammer van de mensen hoor... Laat mij dan maar op een farm zitten... Als ik ooit eens naar de parochie ga, dan ga ik met de boot. Mij niet gezien in zo'n vliegmachine...’ Hij zette de radio af, sloot de deur en stapte in zijn fordje. Nu wist hij egienlijk nog niets van het weerbericht af. Enfin, maar riskeren. Zo ver was het ook weer niet. Dominee Swetson had een mooie preek. Over de moeilijkheden om af en toe soms een goed besluit te nemen. Een besluit, dat volkomen past in Gods raad en in Gods wil. Kijk maar eens naar Jezus. Die kwam heel Zijn leven lang voor de moeilijkheden van de juiste besluiten te staan. Daar had je nu Jezus aan de Jordaan. Johannes preekte de | |
[pagina 113]
| |
bekering der zonde, zijn doop was een doop der bekering. En Jezus... nam toch het besluit, als zondeloos mens en Zoon van God, zich te begeven in die doop der bekering...... O, er is meer. Men wilde Jezus Koning maken, men wilde Hem leiden naar een onbezette troon. Met één slag had Hij de wereld kunnen omzetten in een wereld van politieke wederopstanding. De bezetting wegvagen... Maar Jezus koos het kruis. Waarom? Omdat Jezus op de wereld kwam om God in volle vrijheid aan te bieden aan deze wereld. Indien Hij de wereldpolitiek had doen bukken voor God zou dit niet het echte leven in God geworden zijn. Wat een besluit had Jezus hier te nemen! En dan zijn laatste besluit. Aan het kruis. Men schreeuwde: Indien Gij de koning Israëls zijt, kom af van het kruis en wij zullen geloven...!’ Eén ruk van Zijn lichaam en Hij had kunnen afdalen... Maar Hij besluit de drinkbeker te drinken tot het einde. Hoe gaat het niet dikwijls zo met ons, in dit leven. Hoe dikwijls staan wij voor de moeilijke keuze: gaan of blijven; de band verbreken of de band aanhouden; God gehoorzamen of de stem van ons bloed gehoorzamen.
Peer luisterde en verwerkte dat alles in zijn hart. Hij voelde dat ook in zijn leven eenmaal de keuze zou komen, de keuze van God of het bloed. Geloof was schoon, maar het was zwaar.
Thuis stond Anita al bij het vuur en kookte zij het Zondagse maal. Joe zat in de schommelstoel en las zijn krant. De radio speelde zachtjes het nationaal programma. ‘Neen, ik ga vanavond naar de kerk,’ zei Joe, toen Peer hem vroeg waarom hij thuis was gebleven. ‘De vrouw gaat dan mee, zie je.’ Anita glimlachte en smoorde het vlees in de pan. | |
[pagina 114]
| |
‘Wacht eens even...’ riep Joe, ‘even stil... luister...’ Joe rees op uit zijn stoel en luisterde met gerekte hals. Peer, nog onder de indruk van de preek bleef halverwege de keuken staan... Anita hief het hoofd op... De stem in de radio herhaalde: bij Halifax gevallen... de namen van de passagiers zijn... Robert News uit Saskatoon; Mourdoch uit Kansas; Kate Bosomley uit Toronto... Windy Crags uit Vancouver... Tom Heter uit Concord, Ontario... |
|